Eindelijk is ook in de regio Noord de zomervakantie uitgebroken. Tijd voor de zomerserie 2023, over mijn vakanties in de jaren vijftig en zestig. Vandaag deel 1: met ChatGPT naar Den Helder.
Zelfs ChatGPT komt er niet uit als ik hem/haar/het/hun vraag om een lijst van alle dorpen en gehuchten aan het Noord-Hollands Kanaal. Want daar ben ik met mijn vriendje Tom Stom langs gefietst, in 1959 tijdens onze gezamenlijke vakantie. Het kunstmatige brein, dat zogenaamd het voorbestaan van de mensheid bedreigt, bakt er niks van. Hun slaat plaatsen over waaraan ik een scherpe herinnering heb, zoals Burgervlotbrug en Sint-Maartensvlotbrug. Kleine onderbrekingen in de lange, negenenzestig kilometer lange fietstocht van de Abeelstraat in Zaandam naar de opa en oma van Tom, die in Den Helder woonden in een straat waarvan ik de naam vergeten ben.
We passeerden de vlotbruggen zonder er gebruik van te maken, wij waren op weg door de lange leegte die Noord-Holland heet, geen zijweg was voor ons weggelegd, misschien was er een café of ander soort uitspanning om de vermoeide reiziger gelegenheid te geven de benen te strekken. Maar ik had niet meer dan een rijksdaalder meegekregen van mijn vader om te versnoepen in Den Helder, dus met een ijsje van een kwartje was ik meteen al eentiende van mijn vakantiegeld kwijt geweest.
Mijn broers en mijn vader hadden me gewaarschuwd voor de eindeloze tocht door de kop van Noord-Holland. Voor mij was het één groot avontuur. Voor het eerst ging ik op reis met een vriendje, zonder ouderlijk toezicht. En ik verbaasde me over de plaatsnamen die ik onderweg tegenkwam.
Mijn Bos-atlas van de hbs ben ik allang kwijt, ik kan de reis wel reconstrueren via Google Maps, maar het lijkt me makkelijker de vraag aan ChtGPT te stellen: welke plaatsen liggen aan het Noord-Hollands Kanaal? Ik krijg een nietszeggend antwoord: ‘Langs het Noord-Hollands Kanaal liggen verschillende plaatsen, waaronder Alkmaar, Zaandam, Purmerend, en Amsterdam. Dit kanaal loopt door de provincie Noord-Holland en verbindt deze steden en dorpen.’ Ja, alsof ik dat niet wist! Pas als ik begin te zeuren om een lijst met alle, alle dorpen en gehuchten komt er een flinke lijst, waarin evenwel Burgervlotbrug en Sint-Maartensvlotbrug ontbreken. De AI put zich uit in verontschuldigingen als ik haar erop wijs. Om het een beetje goed te maken, vult het ongevraagd aan dat dit plaatsen zijn in de gemeente Schagen. ‘Bedankt voor het aanvullen van de lijst!’, zegt hij, en: ‘Mijn excuses, maar het vermelden van alle plaatsen en gehuchten langs het Noord-Hollands Kanaal tussen Alkmaar en Den Helder in één bericht zou te veel zijn vanwege de limiet van de berichtlengte. Bovendien zijn er veel kleine plaatsen en gehuchten langs het kanaal.’
Aan ChatGPT heb ik niks, ik moet het doen met mijn herinneringen.
Tom was mijn vriend in de Meidoornbuurt. Hij zat eerst één klas boven mij op de Ds. Lindeboomschool, de christelijke lagere school op de grens van Kepplerstraat en H. Gerardstraat in Zaandam; later twee klassen omdat hij zo slim was dat hij een klas mocht overslaan. Hij had een passie voor wielrennen, we hielden wedstrijdjes tegen elkaar: start op de hoek met de Abeelstraat, finish het einde van de Meidoornstraat bij de dijksloot, net voorbij de groentewinkel van Theo de Heer en de melkinrichting van Klaas Onrust. Tom wist alles van de truien die in de Tour de France werden gedragen en was supporter van Wim van Est; ik was voor Woutje Wagtmans. Verslaggever Jan Cottaar haalde ze alle twee wel eens voor de microfoon tijdens zijn radioreportages, hun Brabants plat was volslagen onverstaanbaar.
Tom vertelde mij verhalen over de grote marinestad Den Helder. Daar lagen oorlogsschepen! Mijn oren gloeiden ervan. Sinds ik ‘Paddeltje; De scheepsjongen van Michiel de Ruyter’ had gelezen, wilde ik niets liever worden dan zeeheld, hoewel mijn broers beweerden dat dat geen beroep was. Maar die oorlogsschepen wilde ik wel eens in het echt zien, ik kende de HMS De Ruyter en de HMS De Zeven Provinciën alleen van de scheepsplaatjes die je kreeg bij de pakjes Captain Grant die mijn vader verkocht in zijn sigarenwinkel. Dus ik zei gretig ‘ja’ toen Tom mij zei dat we bij zijn opa en oma in Den Helder mochten logeren. We ginge op de fiets natuurlijk, want je bent wielrenners of niet.
De enige briefkaart die ik van die vakantie van vierenzestig jaar geleden naar thuis heb geschreven ligt ergens in een doos op zolder. Ik had daar de route in grote lijnen op beschreven. Die doos is nu even buiten handbereik. Vandaar die zo teleurstellend verlopen opdracht aan ChatCPT. Een andere oplossing kan misschien toch Google Maps bieden, maar die stuurt me voor een fietstocht naar Den Helder langs de kust, via Castricum, Egmond en Bergen. Zo zijn we beslist niet gereden, ik heb dat Sint Maartensvlotburg nog altijd duidelijk op mijn netvlies staan. En we zijn door Alkmaar gereden, weet ik ook opeens weer.
Dat kan kloppen, zegt Google Maps: Wormerveer-Uitgeest-Heiloo-Alkmaar-Sint Maarten-Julianadorp-Den Helder. 76,3 kilometer, en je doet er 3 uur 57 minuten over.
Ik klik het kaartje weg. Ik heb toch liever mijn herinneringen. Ik denk dat we langs de watertoren via de Communicatieweg fietsten. Langs slot Assumburg in Assendelft en boerderij Weltevreden, langs romantisch in het weidelandschap verborgen bunkers, die we zo met het blote oog zagen terwijl de Russen ze niet konden vinden.
We zwaaiden naar mensen die over tuinhekjes hingen langs onze route, letten goed op de verkeersborden: Fietsers Hier Oversteken. Misschien zijn we toch een keer onderweg afgestapt om voor een dubbeltje een ijsje van de Sierkan te kopen. Onderweg trokken we af en toe een sprintje, wie was het eerst bij die witte lijn bij die boom? En we kletsten over Louison Bobet, over Charlie Gaul, ‘de engel van het gebergte’. Ondertussen fantaseerde ik over de mijnenvegers en de torpedobootjagers die op ons lagen te wachten in de marinehaven van Den Helder en droomde ik van mijn toekomst als twintigste-eeuwse Michiel de Ruyter.
Het was onze eerste zomer samen, van Tom en mij. En onze laatste ook. Op het lyceum lag hij al twee klassen voor, en nadat ik een paar keer was blijven zitten, was hij voorgoed uit het zicht verdwenen. Oud is hij niet geworden, hij overleed toen hij vierenvijftig was. Als ik de naam Den Helder hoor, moet ik altijd nog even aan hem denken.
Andere verhalen in deze serie:
Fietsend naar de Slag om Arnhem
Een fietstas vol met goede raad
Kamp Bakkum, het verloren paradijs
Fietsend naar de Slag om Arnhem
- Gegevens
‘Lieverds’, schreef oma Berghege zonder verdere inleiding aan de ouders van Rob, ‘kunnen de jongens Woensd. uiterlijk Donderdag komen. Dan kunnen zij tot Vrijdags blijven, en ook die Vrijdag vertrekken. Mevr Kuit gaat dan weg, dan kan het net nog. Wij hopen zo dat jullie zelf ook nog iets van de vacantie kunt maken. Want jij en Rie hebben dat heel hard nodig. Als het Donderdag wordt behoef je niet te bellen. Wij kijken dan wel uit. Allen Gode bevolen en Liefs. Va en Moe.’
Zelfs op de met een acht-centspostzegel voorgefrankeerde briefkaart waarin Robs oma op 24 juli 1961 zich tot haar zoon in Zaandam richtte, was nog plaats voor een zinnetje waarin zij het gezin van haar Henk onder de aandacht van de Almachtige God bracht. Verder was de briefkaart zakelijk en duidelijk, en de acht cent die de kaart kostte, genoot blijkbaar de voorkeur boven de kosten van het telefoongesprek dat oma Berghege anders had moeten voeren. Eén telefoontik kostte vijf cent, en de afstand Oosterbeek-Zaandam was vrij lang, zodat de tijd-per-tik waarschijnlijk niet meer dan een paar minuten bedroeg.
Rob en ik, al bevriend vanaf de eerste klas van de lagere school, leek het wel leuk om samen op vakantie te gaan. Vijftien jaar oud was in 1961 nog erg jong, te jong om samen te gaan kamperen. Logeren bij opa en oma Berghege was veiliger. Rob verbleef elk jaar met zijn ouders in Oosterbeek en kwam steevast terug met een serie tinnen soldaatjes en een serie spannende oorlogsverhalen. Want terwijl wij in Zaandam na lang speuren niet veel meer sporen van de Tweede Wereldoorlog hadden gevonden dan wat gedenkplaatjes, had Oosterbeek tijdens de Slag om Arnhem in de frontlinie gelegen, het huis van opa en oma Berghege was zelfs deels verwoest geweest, en vlakbij, op de heide bij Ede, stond zowaar nog een Centurion tank langs de weg. Die wilde ik wel eens in het echt zien, ik had alleen een Dinky Toy van een Centurion, bewaard uit de tijd dat wij nog met autootjes speelden en Dinky’s verzamelden.
Robs vader was directeur van Centrale Werkplaats De Boerejonker en had dus telefoon (nummer K2980-3643). Opmerkelijk genoeg hadden ook zijn ouders in Oosterbeek telefoon, want in hun ruime huis was tevens het lokale postkantoor de Nutsspaarbank gevestigd. Hij belde dus zijn moeder op, op kosten van de zaak, om haar mee te delen dat ‘de jongens’ niet donderdag, maar toch al woensdag zouden komen.
Zaandam-Oosterbeek is een pittige fietstocht, ook voor twee flinke jongens van vijftien jaar. Op Google Maps zie ik dat daar anno 2023 nog altijd vijf uur en zesenvijftig minuten voor wordt uitgetrokken. Die route gaat via Amsterdam, Bussum, Nijkerk en Barneveld op Otterlo aan, en dan naar Oosterbeek.
Dat was niet de route die wij namen.
We zullen wel met de Hembrugpont richting Amsterdam zijn gegaan, maar daarna ging het volgens mijn vakantieplakboek helemaal fout. We namen niet de brug die ons richting Amersfoort zou leiden, maar een andere brug richting Utrecht. We begrepen er niets van, we waren nog nooit zo ver geweest op de fiets, in Utrecht wisten we ook heg noch steg, we raakten nog verder op drift en kwamen in een plaats die Jutphaas heette. Al met al hadden we wel zo’n honderddertig kilometer afgelegd in plaats van de geplande honderdtwaalf, en was het al acht uur geweest toen we eindelijk voor de deur van opa en oma stonden, na een fietstocht van liefst dertien uur.
Het gekke is: we logeerden niet bij opa en oma, terwijl hun huis mij toch tamelijk groot voorkwam, maar bij mevrouw Kuit, een kennis van het echtpaar, die vlakbij woonde, aan het Lukassenpad 7. Voor het logies betaalden we een gulden per nacht – of dat per persoon of voor ons tweetjes was, heb ik nergens genoteerd; wel dat we een soort ontbijt kregen in de vorm van een kopje thee met beschuit. We sliepen samen in een twijfelaar, toen een van ons zich omdraaide en het laken goed vasthield, scheurde dat over de volle lengte in tweeën. We durfden het mevrouw Kuit niet te vertellen,’s avonds lag het laken keurig gestikt weer op het bed.
Opa Berghege was een lieve en sportieve man. Tot op hoge leeftijd wandelde hij elk jaar mee in de Airborne Mars, die nog steeds gehouden wordt op de eerste zaterdag van september in Oosterbeek en omgeving, ter herdenking van de Slag om Arnhem. Hij liet ons allerlei plekjes in Oosterbeek zien, ondertussen honderduit pratend. Volgens ons was hij blij dat hij af en toe een uurtje weg kon bij zijn wat bazige vrouw. Opa en oma hadden een knikkerbak, waarop we menig potje met opa uitvochten. Ook zondag na de kerkdienst, want daar ontkwamen we niet aan. Om de tweede dienst van die dag te ontlopen, maakten we tijdig dat we wegkwamen voor een fietstocht in de buurt.
Rob liet me alles zien van de oorlog, we stonden aan de oevers van de Rijn, we fietsten door de bossen. Ik kende, afgezien van een vakantie een jaar eerder in de Ardennen, alleen maar de Zaanstreek en het kampeerterrein Bakkum, het maakte alles grote indruk op me. Het nog half kapotte kasteel Doorwerth, ook met een tank ervoor geparkeerd, het kerkje van Oosterbeek dat zwaar te lijden had gehad in de oorlog – het was een schitterende vakantie, voor twee jongens van vijftien jaar.
En daarmee was het feest nog niet afgelopen.
Vorige aflevering in deze serie:
Negenenzestig kilometer in de lange leegte
Een fietstas vol met goede raad
- Gegevens
Het is 1961, je bent vijftien jaar en je viert vakantie bij familie. Deel 3 in mijn serie vakantieverhalen uit de jaren vijftig en zestig: van opa en oma Berghege in Oosterbeek op weg naar het diepe Zuiden. Op de fiets, beladen met waarschuwingen en raadgevingen van thuis: ‘Jullie kennen de spelregels van de beleefdheid.’
Vakantie of thuis, de kerkgang moest doorgang vinden.
Niet dat Rob en ik daar zoveel zin in hadden. Als vijftienjarigen hadden we wel andere dingen aan ons hoofd Maar als je ging logeren bij familieleden die zelf ook trouwe kerkgangers waren, had je niet veel keus. Niet in 1961. Zo zaten we keurig naast opa en oma Berghege in de harde kerkbanken van de gereformeerde kerk van Oosterbeek. En zo zaten we een week later keurig naast meneer en mevrouw Kok, onze Limburgse familieleden in de al even harde banken van de gereformeerde kerk in Heerlen.
Na de Veluwe waren we beland in verre diepe Zuiden, het roomse Limburg. In Heerlen woonden de schoonouders van mijn oudste broer, en die waren wel bereid ons een weekje onder hun hoede te nemen.
De reis erheen was een hele puzzel geweest. We hadden de kaart van Nederland uitgespreid op de eettafel van opa en oma Berg–hege, de lamp daarboven aangedaan en daarna begonnen we te passen en te meten. Van Oosterbeek naar Heerlen bleek een wel heel verre reis, een kleine honderdzestig kilometer. Iets te ver voor onze flink beladen fietsen – Rob had niet alleen twee dikke fietstassen, maar ook nog een flinke koffer op zijn bagagedrager te verstouwen. We besloten de helft van dat traject te fietsen. Tachtig kilometer, dan zouden we precies bij het station van Venlo uitkomen. Daar konden we onze fietsen op de trein zetten.
Je fiets op de trein zetten was ook in 1961 verrassend duur. Bij het station in Venlo kregen we een geel blikken plaatje, waar we ons adres op konden schrijven en dat we om het achterspatbord konden buigen zodat het goed vast bleef zitten. Aan het stuur een kartonnen kaartje, met opnieuw je adres. De fietsen werden aan de goede zorgen van het NS-personeel toevertrouwd en kwamen de volgende dag aan. Limburg lag aan onze voeten. Maar we zaten wel meteen in de financiële problemen.
Waren die de oorzaak dat we onze aandacht niet bij de stichtelijke woorden van de dominee konden houden? Waarschijnlijk waren ze sowieso niet erg aan ons besteed. Ik heb veel opgeschreven in mijn vakantieplakboek van dat jaar. Maar er zitten geen samenvattingen bij van de preken die we hebben aangehoord. Ik heb zelfs niet de bijbelteksten genoteerd waaruit wij vanaf de kansel werden onderwezen in het Woord Gods.
Veel onkosten hadden we niet gedurende onze vakantie, want we lagen in de kost – maar tijdens onze fietstochten stapten we geregeld af voor een ijsje of een flesje Joy. Inmiddels hadden we bijna niks meer. We besloten naar huis te schrijven en om financiële ondersteuning te vragen.
In die tijd, nog ver voor de uitvinding van de postcodes, werkten de posterijen, meestal liefkozend aangeduid met ‘Tante Pos’, nog zeer efficiënt. Rob en ik kochten beiden een briefkaart van acht cent en vroegen het thuisfront in Zaandam om een financiële bijdrage.
Het antwoord lag twee dagen later in de brievenbus. We kregen alle twee een tientje toegestuurd, vergezeld van ouderlijke vermaningen. Mijn vader had het kennelijk erg druk in de winkel (‘Sigarenmagazijn Rep, Ook Voor Dames’), tevens het post–agentschap voor de Meidoornstraat en wijde omgeving, tot het Vissershop aan toe.
Beste Martin,
Hier het beloofde ƒ10,—. Wees er zuinig mee.
Hier is alles prima, maar erg druk. In ontzettende haast. Het beste en tot ziens,
Je vader.
Groeten van allemaal,
Daaaaag.
Vader Berghege nam wat meer tot voor ouderlijke vermaningen. Het tientje voor Rob had hij ingevouwen in een verpakking uit een pakje sigaretten, dat was bekleed met iets dat op zilverpapier leek. Het verhaal ging dat de PTT brieven doorlichtte met röntgenstralen om te controleren of er geen geld werd meegestuurd. Dat was verboden, brieven met geld moesten worden aangetekend. Met de zilverfolie was meneer Berghege de posterijen te slim af.
Beste Rob en Martin,
Alles goed jongens? Wij hopen dat jullie het goed maken en dat de fam. Kok vel plezier van jullie logeerpartij zal hebben. Je weet, vóór alles geldt: voorzichtig op de weg. Overigens kennen jullie de spelregels van de beleefdheid. Wij gaan morgenochtend op reis naar Breda. Ons adres is dan t/m Dinsdag 15/8: Hotel Marktzicht, Haagsemarkt 20, Breda (Telefoon 01600-30706). Een berichtje van jullie stellen we op prijs. Verder hopen we dat jullie het tel.nr. niet nodig zullen hebben. Misschien bel ik jullie vanuit Breda nog wel even op, want we zijn benieuwd hoe jullie plannen verlopen. Hier gaat het goed en zijn we druk met de voorbereidingen voor de reis. Bij Martin thuis ook alles oké! Voor jouw nog een tientje Rob, maar je weet, als ’t niet nodig is niet verbruiken, maar dat is je wel toevertrouwd.
Wij hopen jullie lekker gebruind terug te zien. Doe vooral de fam. Kok onze hart. groeten, en jullie trakteert wel een keer hè? Denk je er aan Mevrouw iets te geven. Dat zoeken jullie zelf maar uit. Heel veel groeten en ’t beste toegewenst jongens. Rob in ’t bijzonder van zijn Vader, Moeder en Ineke.
De verzoeken om het tientje uitsluitend in geval van nood aan te spreken, werden door ons zorgvuldig in de wind geslagen. Of we iets voor mevrouw Kok hebben gekocht weet ik niet meer. Maar Limburg was heel mooi, hoewel voor twee Zaanse jongens wel erg bezaaid met kluften.
Aflevering 1: Negenenzestig kilometer in de lange leegte
Aflevering 2: Op de fiets naar de Slag om Arnhem
Aflevering 4: Kamp Bakkum, het verloren paradijs
Kamp Bakkum, het verloren paradijs
- Gegevens
We hadden in 1957 nooit moeten gaan. Niet naar Bakkum, waar alles anders was geworden. Laatste aflevering in mijn zomerserie 2023, over vakanties in de jaren vijftig en zestig: hoe The Dutch Mountains voorgoed hun glans hadden verloren.
Een mooiere plek dan tentenkamp Bakkum bestond er niet, op de hele aarde niet.
Alles wat te maken had met de vakanties daar was mooi, er leek geen einde aan te komen.
Het begon al met de bus van de Enhabo, de Eerste Noord-Hollandse Auto Bus Onderneming, die ons naar het station van Zaandam bracht, manoeuvrerend over de smalle Zuiddijk. Ik zwaaide naar het huis van mijn opoe Rozema en ik dacht zelfs dat ik haar zag zitten achter de vitrages. Verder ging het, over de Hanenpadsluis, langs de Burcht, wroetend de smalle Wilhelminabrug over en dan via de Gedempte Gracht naar het station. De reis was net kort genoeg om me niet misselijk te maken. Moeder Meintje stapte uit met haar rieten koffertje, vader droeg een grotere koffer. Jelte had een schetsboek meegenomen, hij ging tekenen in bos en duin.
Moeder Meintje stapte uit met haar rieten koffertje, vader droeg een grotere koffer. Jelte had een schetsboek meegenomen, die ging tekenen in bos en duin.
Dan de reis per trein. Het was druk, op zaterdag leek half Zaandam wel op weg naar Castricum en het strand. Mijn vader stak een sigaar op en ging in de rij staan voor het loket. Ik zette grote ogen op toen ik de groene kartonnetjes zag die hij even later in zijn hand hield. Hij gaf mij een knipoog, maar mijn moeder schudde misprijzend haar hoofd. Eerste klas, malligheid voor dat kleine stukje. Maar ze genoot toch toen we plaatsen bij elkaar hadden in de eersteklas coupé, terwijl de mensen in de tweede klas zich verdrongen om een plekje te zoeken en jaloers door de deuren keken hoe wij ons installeerden.
“Waar komen straks de duinen, va?” Gelukkig zaten we aan de goede kant, ik zag de weilanden en de molens voorbij glijden. In de verte zou ik straks onze echte Nederlandse bergen zien.
I was born in a valley of bricks
Where the river runs high above the rooftops
I was waiting for the cars coming home late at night
From the Dutch mountains(The Nits: The Dutch Mountains, 1987)
Een meneer met een uniform en een pet op bij de ingang van het tentenkamp wilde ons de weg wijzen, maar mijn vader beduidde dat hij precies wist waar we moesten zijn. Hij had een tenthuisje gehuurd van meneer IJff, een klant van onze sigarenwinkel. Dat tenthuisje werd elk jaar op dezelfde plek opgebouwd. Het was ongelooflijk klein. Ik snapte niet hoe een echt huisje gebouwd kon worden van latten, haakjes en tentdoek, maar het was meneer IJff gelukt, en er zat nog een piepklein keukentje in ook, waar moeder kon koken. Een bed voor mijn ouders, aan het voeteneind werd een kussen neergelegd en dat was mijn slaapplaats. Wel een beetje raar om de voeten van je vader en moeder te voelen als je je omdraaide, maar ik sliep toch als een roos. Voor de jongens – mijn broers – was geen plek in het huisje. Zij hadden hun eigen tentje meegenomen, dat zij een shelter noemden: een tent die de Amerikanen hadden achtergelaten toen ze ons land hadden bevrijd. Simon, mijn oudste broer, had het voor een paar gulden gekocht in een winkel waar ze oude legerspullen verkochten.
In het tentenkamp rook het naar dennengeur, een vreemde maar heerlijke lucht die voor mij sindsdien onlosmakelijk met Bakkum is verbonden. In Zaandam waren nauwelijks bomen, en die er waren, roken nergens naar. Hier kreeg ik hars aan mijn handen toen ik een stukje schors wilde lospeuteren, ik snoof verlekkerd de heerlijke lucht op.
Er waren eekhoorns. Prachtige roodbruine diertjes die ongelooflijk beweeglijk waren, tegelijkertijd heel schuw en heel mak. Als je maar lang genoeg met een uitgestrekte arm bleef zitten overwonnen ze hun angst, kwamen steeds dichterbij en uiteindelijk pakten ze met oh zo kleine klauwtjes de pinda die je tussen je vingers hield, twee tellen later zaten ze alweer boven in een boom terwijl ze ons verbaasd aankeken en keihard aan hun pinda begonnen te knabbelen.
Het was een heel offer, want pinda’s waren een zeldzame aankoop. Vanavond zouden we misschien pinda's gaan pellen op een opengevouwen, nog ongelezen, Zaanlander, die vader mee van huis had genomen.
Er was de Apenlaan met zijn wonderbaarlijke bomen. Er was de zee. Mijn moeder liep tot haar enkels het water in en lachte naar mijn vader, die er niks van zei maar ook leek te lachen. Hij bleef op een afstandje kijken en probeerde zijn sigaar aan te steken. Dat viel niet meer in de zeewind.
’s Avonds in het tenthuisje brandde de zon nog steeds op mijn huid. Die was knalrood geworden en deed pijn. “Juist goed, dan word je straks lekker bruin”, zei mijn moeder.
De dagen gingen voorbij. Eerst langzaam, dan steeds sneller. Voor we het wisten, zaten we weer in de trein naar huis, gewoon tweede klas dit keer. In de bus zag ik de huizen aan de Zuiddijk voorbij glijden, wat leek Zaandam veranderd in één week.
Zo verliepen elk jaar onze vakanties naar Bakkum. Tot en met 1955. Dat jaar was de laatste mooie vakantie geweest, de vakantie dat alles nog goed was.
Bakkum was een droom, de hemel op aarde, een van de zekerheden waar het leven om draaide. Net als de school, de kerk, de Meidoornstraat en je vader en moeder. Elk jaar die magische reis per bus en trein, tot je de Dutch Mountains zag.
Niet alleen wij waren veranderd, Bakkum was ook veranderd
We probeerden tegen beter weten in die droom vast te houden toen het ongelooflijke was gebeurd, toen een van de zekerheden was omgevallen.
In 1957 gingen we weer naar Bakkum. Het jaar daarvoor hadden we overgeslagen. Hoe konden we ooit nog plezier hebben en proberen in de hemel op aarde te komen nu wij niet meer compleet waren. Maar 1957 kon misschien best nog leuk worden, hoopten we, want we gingen samen met oom Herman, tante Anne en hun jongste twee kinderen, Herman en Teun. Herman, even oud als ik, was niet alleen mijn neef, maar ook een van mijn beste vrienden. Oom Herman en mijn vader waren al heel lang beste vrienden. Tante Anne was de jongere zus van mijn moeder.
Maar dat was nu juist het probleem: mijn moeder was er niet meer. Zomaar opeens gestorven in het Sint Jan Ziekenhuis, op een paar honderd meter van de Ds. Lindeboomschool, waar ik strafwerk zat te maken op het moment dat Meintje haar laatste adem uitblies.
Tot onze grote verbazing bleef de wereld gewoon draaien. Ik ging de volgende dag weer naar school, we aten en gingen slapen zoals altijd, we bleven elke zondag naar de kerk gaan, al keken de mensen nu anders naar me dan voor die tijd. Maar misschien was dat wel verbeelding. Sigarenmagazijn Rep zette de winkeldeur weer open. Er kwam een nieuwe flinke vrouw om de taken van mijn moeder over te nemen, na een tijdje trouwde mijn vader met haar. Zo kreeg ik een stiefmoeder, die we ‘tante Martha’ noemden, en een stiefbroertje, Arthur, vijf jaar jonger dan ik.
Zo gingen we in 1957 weer naar Bakkum. Maar niet alleen wij waren veranderd, Bakkum was ook veranderd. Er was een scheur in ons gezin gekomen, en die scheur had mijn vader wel geprobeerd te plakken, maar die was nog heel erg zichtbaar. Vooral voelbaar.
Ik was nog lang niet gewend aan ‘tante Martha’ en aan mijn stiefbroertje. Mijn neefjes al helemaal niet, het spelen met elkaar was niet zo leuk als we verwacht hadden. Mijn vader kreeg ruzie met ‘tante Martha’, tante Anne en oom Herman zaten er zwijgend bij en wisten niet welke kant ze op moesten kijken.
De Apenlaan was anders, bij de winkeltjes van Kamp Bakkum was het niet zo gezellig meer als anders. Op het strand was het nog koud ook, we scholen voor de wind achter een rijdende kiosk die vanwege een gebrek aan klandizie gesloten was die dag. Het was koud op de uitkijkpost, het hoogste punt in de duinen.
We hadden het nooit moeten doen, we zijn er nooit meer als gezin heen gegaan. Bakkum was voortaan het verloren paradijs.
Vorige afleveringen in deze reeks Zomertour 2023: