‘Lieverds’, schreef oma Berghege zonder verdere inleiding aan de ouders van Rob, ‘kunnen de jongens Woensd. uiterlijk Donderdag komen. Dan kunnen zij tot Vrijdags blijven, en ook die Vrijdag vertrekken. Mevr Kuit gaat dan weg, dan kan het net nog. Wij hopen zo dat jullie zelf ook nog iets van de vacantie kunt maken. Want jij en Rie hebben dat heel hard nodig. Als het Donderdag wordt behoef je niet te bellen. Wij kijken dan wel uit. Allen Gode bevolen en Liefs. Va en Moe.’
Zelfs op de met een acht-centspostzegel voorgefrankeerde briefkaart waarin Robs oma op 24 juli 1961 zich tot haar zoon in Zaandam richtte, was nog plaats voor een zinnetje waarin zij het gezin van haar Henk onder de aandacht van de Almachtige God bracht. Verder was de briefkaart zakelijk en duidelijk, en de acht cent die de kaart kostte, genoot blijkbaar de voorkeur boven de kosten van het telefoongesprek dat oma Berghege anders had moeten voeren. Eén telefoontik kostte vijf cent, en de afstand Oosterbeek-Zaandam was vrij lang, zodat de tijd-per-tik waarschijnlijk niet meer dan een paar minuten bedroeg.
Rob en ik, al bevriend vanaf de eerste klas van de lagere school, leek het wel leuk om samen op vakantie te gaan. Vijftien jaar oud was in 1961 nog erg jong, te jong om samen te gaan kamperen. Logeren bij opa en oma Berghege was veiliger. Rob verbleef elk jaar met zijn ouders in Oosterbeek en kwam steevast terug met een serie tinnen soldaatjes en een serie spannende oorlogsverhalen. Want terwijl wij in Zaandam na lang speuren niet veel meer sporen van de Tweede Wereldoorlog hadden gevonden dan wat gedenkplaatjes, had Oosterbeek tijdens de Slag om Arnhem in de frontlinie gelegen, het huis van opa en oma Berghege was zelfs deels verwoest geweest, en vlakbij, op de heide bij Ede, stond zowaar nog een Centurion tank langs de weg. Die wilde ik wel eens in het echt zien, ik had alleen een Dinky Toy van een Centurion, bewaard uit de tijd dat wij nog met autootjes speelden en Dinky’s verzamelden.
Robs vader was directeur van Centrale Werkplaats De Boerejonker en had dus telefoon (nummer K2980-3643). Opmerkelijk genoeg hadden ook zijn ouders in Oosterbeek telefoon, want in hun ruime huis was tevens het lokale postkantoor de Nutsspaarbank gevestigd. Hij belde dus zijn moeder op, op kosten van de zaak, om haar mee te delen dat ‘de jongens’ niet donderdag, maar toch al woensdag zouden komen.
Zaandam-Oosterbeek is een pittige fietstocht, ook voor twee flinke jongens van vijftien jaar. Op Google Maps zie ik dat daar anno 2023 nog altijd vijf uur en zesenvijftig minuten voor wordt uitgetrokken. Die route gaat via Amsterdam, Bussum, Nijkerk en Barneveld op Otterlo aan, en dan naar Oosterbeek.
Dat was niet de route die wij namen.
We zullen wel met de Hembrugpont richting Amsterdam zijn gegaan, maar daarna ging het volgens mijn vakantieplakboek helemaal fout. We namen niet de brug die ons richting Amersfoort zou leiden, maar een andere brug richting Utrecht. We begrepen er niets van, we waren nog nooit zo ver geweest op de fiets, in Utrecht wisten we ook heg noch steg, we raakten nog verder op drift en kwamen in een plaats die Jutphaas heette. Al met al hadden we wel zo’n honderddertig kilometer afgelegd in plaats van de geplande honderdtwaalf, en was het al acht uur geweest toen we eindelijk voor de deur van opa en oma stonden, na een fietstocht van liefst dertien uur.
Het gekke is: we logeerden niet bij opa en oma, terwijl hun huis mij toch tamelijk groot voorkwam, maar bij mevrouw Kuit, een kennis van het echtpaar, die vlakbij woonde, aan het Lukassenpad 7. Voor het logies betaalden we een gulden per nacht – of dat per persoon of voor ons tweetjes was, heb ik nergens genoteerd; wel dat we een soort ontbijt kregen in de vorm van een kopje thee met beschuit. We sliepen samen in een twijfelaar, toen een van ons zich omdraaide en het laken goed vasthield, scheurde dat over de volle lengte in tweeën. We durfden het mevrouw Kuit niet te vertellen,’s avonds lag het laken keurig gestikt weer op het bed.
Opa Berghege was een lieve en sportieve man. Tot op hoge leeftijd wandelde hij elk jaar mee in de Airborne Mars, die nog steeds gehouden wordt op de eerste zaterdag van september in Oosterbeek en omgeving, ter herdenking van de Slag om Arnhem. Hij liet ons allerlei plekjes in Oosterbeek zien, ondertussen honderduit pratend. Volgens ons was hij blij dat hij af en toe een uurtje weg kon bij zijn wat bazige vrouw. Opa en oma hadden een knikkerbak, waarop we menig potje met opa uitvochten. Ook zondag na de kerkdienst, want daar ontkwamen we niet aan. Om de tweede dienst van die dag te ontlopen, maakten we tijdig dat we wegkwamen voor een fietstocht in de buurt.
Rob liet me alles zien van de oorlog, we stonden aan de oevers van de Rijn, we fietsten door de bossen. Ik kende, afgezien van een vakantie een jaar eerder in de Ardennen, alleen maar de Zaanstreek en het kampeerterrein Bakkum, het maakte alles grote indruk op me. Het nog half kapotte kasteel Doorwerth, ook met een tank ervoor geparkeerd, het kerkje van Oosterbeek dat zwaar te lijden had gehad in de oorlog – het was een schitterende vakantie, voor twee jongens van vijftien jaar.
En daarmee was het feest nog niet afgelopen.
Vorige aflevering in deze serie:
Negenenzestig kilometer in de lange leegte