Yangshuo

16 oktober 2002

We staan in de lobby van ons hotel in Xi’an te wachten als we buiten opeens een groepje mensen zien staan, keurig in het gelid naast elkaar. Mannetjes en vrouwtjes in nette pakjes vooraan, daarachter de dienstertjes en kamermeisjes van het Long Hai Hotel en daarachter een rij koksmutsen. Dat zal het keukenpersoneel wel zijn.

Een brandoefening? Nieuwsgierig lopen we naar buiten. Bijna worden we omvergemarcheerd door een militant groepje mennekes dat op ons af komt.

Ze gaan op het podium staan voor het verzamelde personeel. Iemand van de hoteldirectie schreeuwt een paar bevelen. De baliemedewerkers, kamermeisjes en koksmaatjes gaan nog strakker in het gelid staan.

hotelinspectieOpeens klinkt keiharde muziek uit een non-hifi-installatie. Dit moet het Chinese volkslied zijn of iets aanverwants. De geüniformeerde mennekes knopen de dundoeken open die ze in hun handen dragen. Daar gaan ze! De bovenste is de rode Chinese vlag met de trotse gele ster van de partij, omkranst door een aantal kleinere sterren. Daaronder een paar andere vlaggen, die we niet herkennen.

Langzaam gaan ze omhoog. Ik loop voor de groep langs en laat de videocamera lopen. Gelukkig kijk ik heel ernstig en geïnteresseerd, zodat ik mijn journalistieke missie tot het einde kan voltooien.

De vlaggen hebben het hoogste punt bereikt. De muziek houdt op. Opnieuw worden een paar bevelen geschreeuwd, en dan een aantal regels die het verzamelde personeel van het Long Hai Hotel herhaalt. 'Ingerukt márs', luidt het laatste bevel, en netjes maar uit het gelid lopen tientallen mensen terug naar hun balie, hun potten en pannen of wat ze maar te doen hebben.

Iedere Chinees heeft altijd wat te doen. De straat vegen bijvoorbeeld. In de hoofdstraten van Xi’an is geen peukje en geen papiertje op straat te vinden. Er is altijd wel een mannetje of een vrouwtje in de buurt die al het vuil in een groot model stoffer schuift met behulp van een bezem. In de zijstraten, waar de gewone Chinezen wonen, is het heel anders. Daar ligt het vuil overal opgetast, en niet in plastic huisvuilzakken, maar in slordige hopen op elkaar, die lekker liggen te stinken.

In het hotel heeft ook iedereen een functie. Ik moet er erg aan wennen dat bij de deuren piccolo's klaarstaan om de deur voor me open te doen. Dat heb ik in Amsterdam of in Parijs nog nooit meegemaakt, maar de gedienstigheid is groot in de Volksrepubliek. Geen wonder, bedenk ik: als je de hele dag niks anders heb te doen dan de deur voor iemand te openen, ben je blij dat er iemand aankomt. De hotelkamer wordt schoongehouden door een heel team: drie meisjes boenen de badkuip schoon, al is die nog niet gebruikt, en een vierde doet de vloer. Elke dag wordt schoon water in de waterkoker gedaan, worden nieuwe theezakjes klaargelegd, nieuwe zeepjes.

Een uniform is heel belangrijk. We zien er talloze als we op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing rondlopen. De gezichten onder de petten zien er erg streng uit dus we durven ze niet te fotograferen, maar achteraf horen we dat dat best had gemogen en dat ze grapjes maken met omstanders. In de Verboden Stad zien we andere strenge militairen in paradepas marcheren.

Een heel bijzondere functie heeft de man in de trein die onze kaartjes komt ophalen. Hij bergt ze zorgvuldig op in een soort multimap en geeft ons er een plastic pasje voor in de plaats. De volgende ochtend komt hij ze weer omruilen. Een wonderlijker vorm van werkverschaffing heb ik nog nooit gezien. Volgens reisleider Cees stamt het gebruik uit de tijd dat de Chinezen niet vrij mochten reizen. Het plastic pasje verhinderde dat ze halverwege de treinreis al uitstapten en dus niet op de van tevoren bepaalde plaats aankwamen.

In winkels en restaurants word je door zeker drie à vier meisjes tegelijk bediend. De ene telt op wat je hebt geconsumeerd - dat is heel erg moeilijk, ondanks de digitale rekenmachines die ze allemaal gebruiken-, de andere kijkt het na en de laatste doet ook nog iets. Ze zijn ook heel nieuwsgierig en willen weten waar je vandaan komt. Hier in Yangshou zijn ze om heel onduidelijke redenen verrukt als je zegt dat je uit Holland komt, en ze noemen meteen Rotterdam. Rotterdam??? Gisteravond vroeg een meisje dat de zuster bleek te zijn van de eigenaar van het restaurant waar we zaten, of ze aan onze tafel mocht plaatsnemen. Ze was heel blij dat ze haar Engels kon oefenen. Hoe kun je zoiets weigeren, al zit je er niet op te wachten? We zijn blij dat we haar toestemming geven, ze is heel aardig en enthousiast, en haar Engels redelijk, al laat de verstaanbaarheid te wensen over. Na enig brainstormen komen we er bijvoorbeeld achter dat met 'pliewood' in werkelijkheid 'private' wordt bedoeld. Ze is dertig, heeft in haar geboortestad Kanton (die nu anders heet) een man en een kind. Het kind groeit op bij haar ouders.

Ben je gescheiden? Divorced? Seperated? Ze heeft geen idee waar we het over hebben. Hoe bedoelt u, marriage breaking up? Dicky legt uit dat dat kan gebeuren als haar man een ander meisje ontmoet. Maar zoiets raars heeft ze nog nooit gehoord. Trouwen is al een heel gedoe in China zodat aan scheiden al helemaal niet valt te denken.

Ondanks al die baantjes en bureaucratische werkverschaffing zijn er nog heel wat Chinezen die buiten de boot vallen. Dat merk je dagelijks op straat als je de bedelaars tegenkomt. Niet dat het er veel zijn - er zijn meer Impuls-verkopers in Utrecht en Arnhem dan zwervers in Beijing, lijkt het - maar ze zijn er nadrukkelijk. Als ze mismaakt zijn, laten ze hun misvormde ledematen uit hun kleren bungelen. Ze liggen midden op straat zodat je moeite moet doen ze te ontwijken, en houden met hun misvormde vingers een plastic bedelnap vast. De Djosers negeren ze en dat is misschien maar het beste. Maar mijn hart breekt als ik het zie en ik probeer steeds wat losse yuan in mijn broekzak te hebben om ze wat te geven. Als het niet uit menslievendheid is, is het ook om van ze af te komen. Wat te denken van iemand die pal voor je gaat staan en zijn groezelige hand uitsteekt met een paar losse munten erin? Of van de man in de metro van Beijing, die op zijn knieën zakt voor ons en ‘kow tows’ brengt: buigingen waarbij het voorhoofd op de grond bonkt?

Kleine kinderen zijn er ook goed in. Ze pakken je hand zachtjes vast. Natuurlijk weet je dat hun ouders verderop staan, maar ik zie mijn eigen kinderen voor me op die leeftijd en duw ze een yuan in de vingers. Als domme westerling doe ik dat weer verkeerd natuurlijk. Als ik weer eens zo'n snoetje niet kan weerstaan, loopt tien tellen later een ander meisje naast me die weet dat deze witte grote man geld in zijn zak heeft. Ga maar naar je zusje, zeg ik harteloos. Als ze begrijpt dat zij niks krijgt, krijg ik een scheldkanonnade over me heen die me lichtelijk van mijn stuk brengt.

karstgebergteEn nu dan Yangshuo. Een groene parel in het mooiste landschap van China, net boven de tropen. Een sfeer als op het hemelse eiland Bali - het Bali dat sinds afgelopen weekeinde zo hemels niet meer is. Groene velden, bomen vol vruchten, in de zon schitterende rijstvelden. Het is er iets te toeristisch om het tot El Dorado uit te roepen, maar wel een heerlijk oord waar ik onmiddellijk een vaste plaats reserveer op het terras van Under The Moon. De ideale plaats om eindelijk mijn wereldschokkende grote roman te schrijven terwijl ik koffie, whiskey en sigaren consumeer, zo bedenk ik. Het landschap rondom Yangshuo is te mooi om waar te zijn. Het is het landschap dat je op Chinese prenten ziet en waarvan je niet gelooft dat het echt bestaat. Ik weet nu ook waarom iedereen het 't mooiste gebergte vindt dat je ooit hebt gezien: het zijn de bergen zoals je die tekende als kind. Eerst trek je een vlakke lijn: de horizon. Daarop teken je grillige bergen, loodrecht op de vlakke grond, of met rare kronkels, soms met grote gaten erin.

Die bergen bestaan echt. De kinderdroom wordt hier bewaarheid. Deze bergen in het vlakke land rond Yangshou maken dat je jeugd terugkomt. En om de idylle compleet te maken, zie je mensen met strooien hoeden, die rijst verbouwen en hun karbouwen hoeden.

We fietsen door dit sprookjeslandschap met een groepje van Djoser. Het is moeilijk om geen fiets te huren hier, de druk van de lokale ondernemers is groot. Maar het is het beste wat je hier kunt doen. Onze gids, die ons voor 40 yuan een groot gedeelte van de dag onder haar hoede neemt, heet Sally; tenminste, dat is de naam die ze heeft aangenomen in haar contacten met de westerlingen. Ze leidt ons langs smalle paadjes, over een waterval, door bosschages, en dat alles terwijl we worden gadegeslagen door de wonderlijke bergen.

broertje puppyBij haar huis aangekomen, haalt ze het pond kousenband dat ze op haar bagagedrager heeft gebonden los en gaat ze voor ons koken. De rest van de familie lijkt het de normaalste zaak van de wereld te vinden dat we in hun huis plaatsnemen en thee drinken. Ze laten vol trots Liling zien, het dochtertje van een broer van Sally. Oma - een vrouwtje dat zo is kromgegroeid dat ze misschien nog maar 1,20 meter is - trekt een krukje bij, familieleden komen een sigaretje roken en bieden ons er een aan, een ondernemende zus - of nicht - verkoopt ons in de tussentijd een setje ansichtkaarten. Dicky is verrukt van de drie puppy’s die hier rondlopen. (Sally kijkt geschokt als ik vraag of zij onze lunch zijn. Maar in Yangshuo is wel een restaurant dat konijn, hond en muis aanprijst op zijn uithangbord.)

De maaltijd is drie sterren waard. Sally kookt op een gaspit die op een laag tafeltje staat. Ondertussen bewonderen wij het eenvoudige interieur. Armoedig? Toch niet echt. Er is een soort wandmeubel, er hangen schilderijtjes en foto's aan de muur, er is een koelkast (die het niet doet en als provisiekast wordt gebruikt) en er is een tv dus elektriciteit.

We prikken met onze eetstokjes in de vele schaaltjes die Sallly op tafel zet. Na een halfuurtje zakken we voldaan onderuit. De familieleden blijven naar ons lachen en proberen een praatje aan te knopen. Dat lukt niet erg, want Engels spreekt (behalve Sally) niemand en ons Chinees is niet veel verder gekomen dan ‘ni hao’ (hallo).

Als we weggaan, komt een van Sally’s broers naast me staan. Meten, gebaart hij. Daarom weet ik nu eindelijk het antwoord op de vraag hoe lang een Chinees is: hij reikt nauwelijks tot mijn schouder.

Martin, en Dicky natuurlijk. Morgen op weg naar Hongkong!

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum