zuiderkerk-ansicht

Het is een keurig appartementencomplex, aan de Dirk de Kortestraat in Zaandam. Ruime entree, twee vleugels. Het is er vast prima wonen. Maar ik voel me vervreemd. Op deze plek stond de Zuiderkerk. Ik heb hem gebouwd zien worden en daarna de teloorgang gezien. Het was ónze Zuiderkerk. Als ik me omdraai en over het groen en het water uitkijk, is het niet moeilijk vijftig, zestig jaar terug te reizen in de tijd. Naar een zondag in de jaren vijftig.

Half negen zondagmorgen was een heel ander gevoel dan half negen door de week. De tijd voelde anders, de geluiden waren anders. Als je wakker werd, wist je meteen dat het zondag was. Er waren geen geluiden van mensen in de straat. Theo de Heer met zijn groentewagen was thuis gebleven, er reden geen wagens met boomstammen naar houtzaagmolen de Poelenburg. Melkboer Onrust, die altijd heel vroeg bezig was bij de stapel kratten melk- en papflessen schuin tegenover ons huis, lag nog te slapen. Alleen het doordringende koeren van de duiven van meneer Raap, achter, klonk net zo als anders.

Jelte had al ontbeten; hij ging zijn vriend Kees Kraaij ophalen om samen naar de kerk te gaan. Ik ontbeet met vader en moeder. Vader legde een paar droge beschuiten in het omgekeerde deksel van de beschuitbus en sopte die in zijn kopje thee. Ik nam hagelslag op mijn witte boterham - geen school vandaag, dus ook geen havermoutpap.

threecastles

Er werd gebeld. Ik gleed van mijn stoel af, liep de winkel door - ook die zag er anders uit dan door de week, zo stil en rustig - en opende het raampje in de voordeur. Een hand met een gulden erin kwam naar voren. “Heb je een pakje Striekasel voor me, Jan”, kwam het daarachter vandaan bijna bedelend.

Ik zou me machtig gevoeld moeten hebben tegenover iemand die zo‘n nederige houding aannam. Maar ik was niet zo zeker van mijn zaak. De hele week door ging ’s avonds de bel, en door het luikje hielpen we mensen die het zo druk hadden gehad met hun werk dat ze er niet tijdig aan toe waren gekomen sigaren of sigaretten te kopen. Maar op zondag mocht er beslist niet gewerkt worden van God. 
Aan de andere kant bestond de kans dat hier een pofklant voor mij stond die in een weigering om hem wat te verkopen wel eens aanleiding zou kunnen zien om geen klant meer bij ons te zijn, en hoe vader dan aan zijn centen moest komen, zou een probleem worden. Kende ik al die mensen maar beter, dan kon ik met meer inzicht handelen.


We zijn vast op zondag, snauwde mijn vader en klapte het luikje dicht


“Ik vraag even aan mijn vader”, besloot ik laf. Ik wilde het raampje op een kiertje laten staan, maar de man was sneller dan ik en duwde mij de gulden al in de hand. “Striekasel”, herhaalde hij dringend.

“Vader, een meneer die een pakje Striekasel wil”, zei ik. Moeder keek zuinig. Vader mopperde. “Snotverdorie, we verkopen niet op zondag”, zei hij. Gevloekt werd er bij ons nooit. Als ik ‘hartstikke’ zei, kwam me dat op een uitbrander van vader te staan. Maar ‘snotverdorie’ mocht - dat wil zeggen: ik niet, maar vader wel. Vader slofte naar voren. Hij had zijn broek al aan, maar droeg nog zijn pyjamajasje. Zijn bretels hingen los langs zijn benen. Zijn nek zag er maar vreemd uit, zo zonder boord, vond ik.
“We zijn vast op zondag”, hoorde ik hem snauwen. Een seconde later klapte het luikje dicht. Zou vader hem de gulden hebben teruggegeven? Buiten hoorden we de klant vloeken en tieren. Ik zag vader boos worden. Nog even en hij zou de deur openrukken en de klant zijn vet geven. Maar misschien omdat moeder in de buurt was, beheerste hij zich.
“Die zijn we kwijt als klant”, zuchtte moeder. Vader gromde. “Welnee, die woont hier vlak om de hoek.” De onredelijke klant zou helemaal naar Dick Kuijper, de stoere stopperspil van ZFC die een sigarenwinkel aan de Zuiddijk had, moeten gaan als hij vader zijn klandizie niet meer zou gunnen. Of nee: iets dichterbij was de kiosk van Theo Smit, bij de Hanepadsluis, ook op de Zuiddijk.
Geen tijd om na te denken. Ik kreeg mijn zondagse pakje aan, met de medaille die afkomstig was van een reclame van Player’s sigaretten. Er stond een stoere zeeman op. Vader schoot zijn zwarte ouderlingenpak aan, pakte zijn hoed en wandelstok. Het was een klein kwartiertje lopen van ons huis, over de Wibautstraat en de Nieuwe Brug, naar de Zuiderkerk.
Van een afstandje hoorden we de klokjes van de kerk gaan. Wat een teleurstelling was dat geweest toen ik voor het eerst die belletjes hoorde. Als je in de kerk zat, klonk het nog akeliger, alsof er wat blikjes tegen elkaar werden gerammeld. Echte torenklokken zongen als brons. Je kon ze horen op de radio, bijvoorbeeld als de Big Ben voor het nieuwspraatje van één uur de tijd aangaf. 
We waren er. Het volk stroomde de kerk binnen. Vader hing zijn jas op en legde zijn sigaar op een stenen randje. Die ging vanzelf uit. Na de dienst zou hij hem verder oproken. Hij ging nu de andere kant op dan wij: vader was ouderling en dan moesten ze eerst in de consistoriekamer met de dominee bijeenkomen. Mijn vader was belangrijk genoeg om met de dominee te praten.
Moeder en ik liepen de gang voor de kerkzaal door. Toen we binnenkwamen, zonk me de moed in de schoenen. De tafels voor in de kerk stonden gedekt: Avondmaal! Dat betekende een lange, saaie zit voor ons, waarbij het tellen van het aantal tafels de enige afleiding  vormde. Het voordeel was dat de preek erg kort zou zijn, maar toch kon je erop rekenen dat je niet voor half twaalf buiten stond, terwijl kwart voor elf normaal was. Waarom hadden vader en moeder me niet gewaarschuwd? Maar ook dan was er niets aan te doen geweest, wist ik.
zuiderkerk1We liepen naar voren. Het linker vak, de op een na voorste rij, dat was onze plek. Onderweg groette moeder knikkend de bekende gezichten: de familie Hartog, die in het middenvak zat, net onder de rand van het balkon - de kalende schedel van meneer Hartog vormde tijdens de donkere zondagavonddiensten een lichtend baken. De familie Hartog was zo kinderrijk dat het beslag op hun bank elk jaar groter leek te worden. Een van de mooiste meisjes die in de kerk zaten was er ook bij. Ze had een prachtige naam: ze heette Elly en ze zat bij mij in de klas. Ze was zelfs in dezelfde maand jarig als ik: op 2 april, en dat ze daarmee ook acht dagen ouder was dan ik zou volgens mij nooit een belemmering voor een eventueel huwelijk kunnen zijn - daarvoor was het verschil te klein. Maar of ik veel kans maakte, betwijfelde ik. Ik werd bij gym altijd als een van de laatsten gekozen, terwijl zij op Kracht & Vlugheid zat, en nog wel in het eerste gelid. Terwijl ik naar haar omkeek, zag ik dat Elly even mijn blik opving en mij herkende. Knikte ze vriendelijk naar mij? Snel keek ik de andere kant op. Een meisje dat met je praatte en naar je keek, dat was al te griezelig. Wij hadden thuis geen meiden, gelukkig niet zeg!
De familie Goos zat voor in het middenvak. Een paar banken daarachter zaten Opoe met tante Anne en oom Herman en hun kinderen. Herman was er ook en zwaaide naar mij. Hij had een keer in het ziekenhuis gelegen voor een echte operatie; stinkend jaloers was ik daarop. Lekker in bed liggen en verzorgd worden door zusters, en allerlei lekkers en cadeautjes krijgen. Voor mij zat dat er niet in natuurlijk.

Vader moest de dominee een hand geven en hem veel succes wensen


Ik kroop in de bank lekker tegen moeder aan. Haar jas geurde naar eau de cologne. Het orgel hield op met spelen. Ik keek schuin achter mij. Daar kwamen de ouderlingen, mijn vader voorop met een vreemd-strenge blik achter zijn bril. Direct achter hem liep dominee Warnink, die aan de Prins Hendrikkade woonde en een mooi uitzicht had over de Zaan. Vader moest de dominee een hand geven en hem veel succes met zijn preek wensen. Pas daarna mocht de dominee het trapje van de preekstoel oplopen. Vader en de andere ouderlingen gingen in de twee rijen banken daaronder zitten, de diakenen aan de andere kant van de preekstoel. Hij keek even naar mij, maar hij lachte niet. Hij voelde met zijn hand in de zak van zijn colbertje, kuchte en bracht zijn hand voor zijn mond. Daarin verdween nu een King pepermunt, wist ik.
De dienst begon. We moesten zitten, opstaan, een van de 150 psalmen of van de 29 gezangen opzoeken. Dat mocht ik doen voor moeder. Ik begon me te vervelen. Uit moeders tas haalde ik een spiegeltje en begon de mensen achter mij te bekijken. Maar na een paar minuten tikte een meneer achter me mij op de rug. Hij keek me streng aan. Ik kreeg er een kleur van. Ik had met het spiegeltje het zonlicht in de gezichten van de mensen laten weerkaatsen.
Ik kroop onder moeders arm en kreeg nog een pepermuntje. Mijn dubbeltjes voor het kerkezakje legde ik in de vorm van een torentje op de lessenaar voor me. Even kijken of er niet een uit 1941 bij zat, die spaarde meneer Stom, de vader van mijn vriendje Tom: ze waren in Amerika geslagen en veel geld waard. Maar nee, vandaag had ik alleen dubbeltjes van Juliana. Ik haalde mijn zakdoek uit mijn zak en gaf die aan moeder. Ze goot er wat eau de cologne op. De eerste paar teugen die je haalde met je neus waren zo scherp dat je bijna tranen in de ogen kreeg.

zuiderkerktegelHet zonlicht kroop langs de witte muren van de kerkzaal. Verlangend keek ik naar de takken van de bomen die achter de ramen zichtbaar waren. Toen zei dominee Warnink opeens ‘amen’. Alle mensen begonnen te schuiven in de banken, te kuchen en te praten.
Normaal zou de dienst nu gauw afgelopen zijn, naar nu was het nog niet zover dat koster Harder de deuren kon openzwaaien. Wel wat afleiding. Enkele ouderlingen zetten schalen met reepjes brood op de tafel voor in de kerk. De dominee kwam van zijn preekstoel af en las de liturgie voor het Avondmaal voor. Ik kende niet de woorden, wel het ritme van de tekst. Nu zouden de ouderlingen de kerkzaal ingaan en aanwijzen wie er mochten. Ook mijn vader mocht dat!
Opeens was er rumoer achterin. Klonk er gekreun? Mensen gingen staan, het orgelspel haperde. Dominee Warnink keek verward. Kinderen klommen op de banken en keken naar achteren. Ik begreep het al: wat wel eens vaker gebeurde, was ook nu weer het geval. Er was iemand niet lekker geworden in de kerk. Jelte en Simon hadden daar een gek rijmpje over, daar moest ik nu ook weer aan denken. Jammer dat ik het niet uit mijn hoofd wist.
Gelukkig was mijn vader er. Zonder hem zouden de mensen zich vast geen raad hebben geweten. Kordaat liep hij naar achteren. Nu klom ook ik op de bank. Ik zag dat vader de bank inliep, zich bukte en vervolgens weer langzaam naar achteren liep. Hij had de dienst gered. Maar ik zag hoe zorgelijk moeder keek en hoorde hoe ze zuchtte.

Magische woorden: neemt, eet, drinkt allen daarvan, gedenkt en gelooft…


Het avondmaal kon beginnen. De eerste tafel, de tweede, de vijfde - of was dit al de zesde? Nu kwam de ouderling bij onze rij. Je moest hem goed in de gaten houden, want voor je beurt gaan was absoluut verboden. Toen hij knikte, stonden moeder en de andere grote mensen uit onze bank op en liepen naar voren. Ik bleef alleen achter, met een meisje een paar plaatsen verderop, dat ik geen blik waardig keurde.
Ik zag moeder zitten aan de tafel, op een paar plaatsen van de dominee. Ze lette niet op mij. Doodstil was het toen de dominee de bezwerende formules uitsprak over ‘de beker der dankzegging waarover wij de dankzegging uitspreken’ - een fascinerende herhaling van woorden waar een wonderbaarlijke magie van uitging. Net als van de woorden ‘neemt, eet, drinkt allen daarvan, gedenkt en gelooft...’
Moeder kwam terug in de bank. Ik mocht even niet met haar praten, maar ook zonder dat wist ik wel dat ze nu een beetje uit haar mond rook, net als vader als die naar het avondmaal was geweest. Net als hij vouwde ze haar handen en ging bidden. Maar vader had daarbij ook altijd nog tranen in zijn ogen.
Eindelijk de laatste tafel. Zijn er nog broeders en zusters die zijn overgeslagen, vroeg de dominee. Nog nooit had ik meegemaakt dat er dan iemand opstond en naar voren kwam. Mijn vader had de zaak goed in de gaten gehouden!
Toen dominee Warnink even later weer op de preekstoel stond, wist hij te vertellen dat het weer goed ging met de zuster die zojuist door broeder Rep naar buiten was gedragen. Beter dan met broeder Rep zelf, had hij er best bij kunnen zeggen. Maar dat wisten wij toen ook nog niet. Broeder Rep was door zijn rug gegaan en zou de komende tijd machteloos gebonden op zijn bed doorbrengen.

zuiderkerk-nu

 

tegel herinnering ZuiderkerkDe Zuiderkerk, een ontwerp van architect J. Roodenburgh, werd opgeleverd in 1952, buiten gebruik gesteld in 1996 en gesloopt in 1997. Een uit de kerk afkomstige tegel in de hal van het appartementengebouw op deze plek herinnert aan de kerk. De nog steeds in gebruik zijnde Noorderkerk in Zaandam is van dezelfde architect.  

Aanvulling: De tekst van de limerick waarvan in de tekst sprake is.

Een dominee uit Lekkerkerk
die werd niet lekker in de kerk.
Nu rust hij onder een grote zerk
vlak bij de Lekkerkerker kerk.

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum