Simon RepMijn broer Simon overleed op 6 december, op zijn 86ste verjaardag. Ik gedenk hem in drie korte verhalen over bijzondere reizen die we samen maakten.

 


simonrep

Reizen met mijn broer Simon, aflevering 1: naar de duinen.

‘Zullen we morgen samen naar Bakkum gaan?”,  vroeg Simon.

Ik keek hem ongelovig aan. Naar Bakkum, de mooiste plek van de wereld? Waar we met het gezin elk jaar een week naar toe gingen? Waar we een tenthuisje huurden, in het bos speelden, wandelingen door het mulle zand naar het strand ondernamen – het paradijs op aarde, gewoon Simon en ik samen?

primus optimus

Simon was mijn grote broer, hij was bijna tien jaar ouder dan ik. En omdat hij mijn oudste broer was, was hij ook mijn lievelingsbroer. Moeder stond natuurlijk boven aan de lijst van liefste mensen ter wereld, maar Simon kwam vlak daarna. Hij lette op Jelte, mijn andere broer, en op mij. Zijn woord was wet, hij bezat een volmacht die hij stilzwijgend van onze ouders had gekregen. 

Het jaar was, denk ik, 1955. Een onbezorgd jaar, een warme zomer, een nog warmer najaar. Voor het eerst fietste ik de lange tocht van Zaandam naar Bakkum, in plaats van de reis met vader en moeder per trein te maken. Simon had een dubbele fietstas waarop met witte letters ‘Trouw’ stond geschilderd, sporen van een verleden als dagbladbezorger. In die tas een blikken doos met daarin de Primus Optimus, waarop hij ons eten ging koken, en een fles die we met petroleum hadden laten vullen bij de drogist op de Zuiddijk. Op zijn bagagedrager een oud Amerikaans legertentje, denkelijk achtergelaten door onze bevrijders toen ze de mof uit ons land hadden verjaagd. Legergroen in twee verschoten kleuren, zonder binnentent maar wel met vliegengaas.  

Via de Zuiddijk reden we over de Provincialeweg richting de Communicatieweg in Assendelft, langs de watertoren, dwars door Heemskerk en dan op Bakkum aan. In de rij bij het kantoor van het tentenkamp, waar we een metalen plaat met een nummer aangereikt kregen.”Zoek maar een plaatsje op het weekendterrein.” 

Simon kon aardappels schillen en de Primus Optimus aan de gang krijgen. We aten uit wonderlijke metalen bakken, die Simon gamellen noemde, vermoedelijk net als onze tent gekocht bij de Hela Hola legerdump in Koog aan de Zaan. Ingenieus uitklapbaar bestek. Slapen deden we gewoon op de grond, een beetje hard maar dat gaf niet, we lagen onder dekens en we hadden – het nieuwste snufje – opblaasbare plastic luchtkussens. Het was stikdonker toen we gingen slapen. Thuis was ik vaak bang op onze krakende zolder aan de Meidoornstraat met geheimzinnige geluiden, hier was angst ondenkbaar: Simon was erbij. 

We verkenden het tentenkamp, ik snoof de geur op van bos en hars, geuren die je in Zaandam nooit rook. We maakten een lange wandeltocht door de duinen en zochten vergeefs naar bramen – te vroeg in het seizoen, zei Simon. Vanaf de top van het duin zagen we de zee.

uitkijpostTwee dagen en twee nachten bleven we. Op de laatste ochtend liepen we naar het Hoogste Punt, een duin met een uitkijkpost bovenop, begaanbaar over traptreden van dennenstammetjes. “Afscheid nemen van het duin”, zei Simon; ik wist niet dat je ook afscheid kon nemen van landschappen in plaats van mensen. We zagen de vuurtoren van Egmond, de daken van Castricum en markante punten die we niet herkenden, en de zee.

Het was een van de mooiste uitstapjes die ik ooit heb gemaakt, in de zomer van 1955, met mijn grote broer Simon.

     


 

 

douane bouillonReizen met mijn broer Simon, aflevering 2: naar de Ardennen.

Het avontuur van mijn eerste buitenlandse reis dreigde hier tot een einde te komen. We stonden totaal verloren voor het station van Bastogne in de Belgische Ardennen, mijn oudste broer Simon en ik.

Je moet de trein nemen naar Bastenaken, had Jean-Marie geschreven, vandaar neem je de autobus naar Bouillon. Het klonk eenvoudig, misschien was het ook eenvoudig. Alleen: wij waren veel te laat in Bastogne aangekomen, en ’s avonds reden er geen bussen meer. En van Bastogne – Bastenaken volgens Jean-Marie – naar Bouillon was het nog ruim zestig kilometer. Bijna net zover als de afstand tussen Zaandam en Den Helder, waar ik onlangs op de fiets bijna een hele dag over had gedaan. 

stationzaanmdam1950Als ik nu op de laptop uitzoek hoe ik met het openbaar vervoer van Zaandam in Bouillon kom, blijkt dat een reis van grofweg zes uur. Eerst met de Thalys naar Brussel-Zuid, daarna een boemeltje naar Libramont en ten slotte met de bus in drie kwartier naar Bouillon, onderweg 35 keer stoppen voor in- en uitstappen.

Hoe laat Simon en ik op die zomerdag in 1960 in Zaandam op de trein naar Amsterdam stapten, weet ik niet meer. Vast staat alleen nog dat we een verkeerde route namen. Simon, mijn torenhoge broer, in wie ik een rotsvast vertrouwen had, had net zo min een idee van de route naar het Zuid-Belgische stadje als ik.

Simon vergezelde mij op de verre reis naar Jean-Marie in Bouillon, met wie ik het afgelopen schooljaar had gecorrespondeerd. Juffrouw Van Walterop, lerares Frans aan het Zaanlands Lyceum, had in de klas adressen verspreid van Waalse scholieren die graag wilden corresponderen met leeftijdgenoten uit Nederland. Zij schreven in het Nederlands, wij in het Frans. Jean-Marie en ik schreven veel, en na de zoveelste brief besloten we elkaar op te zoeken. Eerst ik naar België, aansluitend Jean-Marie naar Holland.

Er was geen sprake van dat ik in mijn eentje de verre reis zou ondernemen naar dat verre gewest van België, waar ze een Frans dialect spraken in plaats van Nederlands; ik was pas veertien. Als  vanzelfsprekend kwam de taak om mij weg te brengen bij mijn grote broer terecht. Sinds het overlijden van mijn moeder berustte het ouderlijk gezag praktisch bij hem; mijn vader kon niet gemist worden achter de toonbank van zijn sigarenwinkel.

Tot Maastricht ging de reis voorspoedig, afgezien dan van het feit dat het niet logisch is via Maastricht te reizen. In Luik hadden we zoveel tijd over terwijl we wachtten op de volgende trein dat we de stad in konden gaan. In een boekwinkel kochten we een kaart van België. Simon bleef stug Nederlands praten met de winkelier, die even zo stug Waals bleef klappen. “We zitten hier vlak onder Maastricht, ze verstaan ons heus wel”, zei Simon nijdig.

De trein reed weer en stopte al na een uurtje opnieuw langdurig, nu bij een klein, regenachtig plaatsje. Zodoende schemerde het al een beetje toen we eindelijk met onze tassen uitstapten in Bastogne. Fin du voyage, het einde van de reis. Geen trein, geen bus, zelfs geen taxi, want in Bastogne was geen taxistandplaats, daarvoor moesten we in Libramont zijn, dertig kilometer verderop.

rep simon kerstNatuurlijk maakte ik me geen zorgen – Simon was er toch bij? Simon zou alles regelen. We konden ons tentje opzetten in de tuin bij het café, zei hij. Maar even later veranderde hij van mening, en liet toch maar die taxi komen.

Ik denk dat hij er achteraf wel spijt van heeft gehad. De taxi had een prachtig ritje, van Libramont via Bastogne naar Bouillon, bijna honderd kilometer. Simon betaalde met een zuinig gezicht. “Net zo duur als onze hele treinreis”, mopperde hij. Maar in ieder geval stonden we nu voor de deur van de familie Maizières, 3 Perimono in Bouillon. Het zou een bijzondere vakantie worden – maar dat is een ander verhaal.

 

Lees ook:

Wat is er toch gebeurd met Jean-Marie?

Nogmaals: Jean-Marie

Waalse gast bij molen de Koperslager

 

 

     


 

 

simon italia1997Reizen met mijn broer Simon, aflevering 3 en laatst: naar Portugal.

Simon had de tent achterop zijn fiets, en in de fietstas de blikken trommel met de Primus Optimus. Via de Communicatieweg, langs de Watertoren, de indrukwekkende katholieke kerk van Assendelft en de boerderij in Heemskerk waarop met dakpannen de tekst ‘Weltevreden’ was weergegeven, reden we naar tentenkamp Bakkum.

Dat was 1955. Mijn eerste reis samen met mijn grote broer, mijn schipper naast God, die zelf inmiddels zo zijn eigen gedachten had over God, maar daar moest ik zelf maar achter zien te komen. Bijna een halve eeuw later, in 2002 maar het kan ook 2001 geweest zijn, was de laatste reis die Simon en ik met z’n tweetjes maakten. 

Vader Tinus Rep was al tien jaar geleden overleden. We waren geen kinderen meer, onze eigen kinderen waren zelfs al uitgevlogen. We waren een oude uroloog en ’n oude journalist geworden. We hadden vakanties met zijn vieren doorgebracht: Simon en Joke, Dicky en ik. Het zou niet lang meer duren voordat we beiden grootvader zouden zijn. 

De jaren hadden veel met ons gedaan. We hadden veel geleerd, carrière gemaakt en ook een paar domme dingen gedaan. Wat nooit was veranderd in die kleine halve eeuw: Simon was de oudste en ik de jongste. Hij had het voor het zeggen. Dus toen hij me voorstelde samen een weekje in zijn tweede huis in Portugal door te brengen, zei ik meteen ‘ja’.

 

Zo gingen wij beiden te zamen. Met hoge snelheid over de Franse autoroute. Even op de turbo z’n staart trappen als de auto’s voor ons niet snel genoeg reden, en dus ook om de paar uur tanken. Door Les Landes, de Pyreneeën, Baskenland. Twee dagen deden we over de rit, die ik een jaar later met Dicky in drie dagen zou doen, en toen moesten we nog flink doorrijden ook in onze Fiat Stilo.

En na die snelle tocht de rust en de stilte van het Portugese dorp. Leven op wandelsnelheid. Ik liep ’s morgens om zeven uur het appartement uit om vers brood te halen bij de dorpsbakker, waar ik na mijn pogingen in het Frans en Italiaans de begeerde stokbroden en verse puntbroodjes toch maar aanwees. Een tochtje naar het strand. Een fles port halen in de dorpswinkel; Portugezen beschouwen port als de lekkerste wijn ter wereld, waar wel wat op af te dingen valt.

En: praten. Vooral veel praten. Hoe hij elke dag vier keer het hele stuk van ons huis aan de Vioolstraat in Koog naar de christelijke lagere school aan de Stationsstraat en terug holde, niemand die zo hard kon lopen als hij. Hoe hij met Piet Kruiver, die later bij KFC, PSV en Feyenoord zou gaan spelen, in de straat had gevoetbald. 

Over zijn favoriete leraren van het gymnasium; hij mocht graag bij de geschiedenisleraar thuiskomen, een vrijgezel; bezoekjes waar men tegenwoordig de wenkbrauwen bij zou fronsen maar die gewoon heel gezellig waren en waar nooit iets onordentelijks is gebeurd. Hij vertelde hoe hij met Gerrie van Dongen, die ik alleen kende als stopperspil bij ZCFC en later als redacteur economie bij De Typhoon, vanuit Koog naar het Zaanlands Lyceum fietste.

simon beatlesmus 

We kletsten over onze jonggestorven moeder, die hij twee keer zo lang heeft meegemaakt als ik. Als medicus kon hij me uitleggen wat er fout was gegaan bij haar behandeling in het Sint Jan Ziekenhuis, honderd meter voorbij de Ds. Lindeboomschool waar ik strafwerk zat te maken op het moment dat zij de laatste adem uitblies.

Ik vertelde hem over mijn werk als redacteur van de schoolkrant van het lyceum en over de gekke dingen die ik daar had uitgehaald. Over mijn verliefdheden en vriendinnetjes; we waren thuis geen meisjes gewend en vonden het maar moeilijk met hen om te gaan. We haalden niet alleen herinneringen op, we praatten ook over onze kinderen, over leven en dood. Op die reis waren we een week lang niet grote broer en kleine broer, we waren gewoon broers geworden.

Naar de kerk in Nederland gingen we al lang niet meer, Maar samen liepen we op zondag naar het  oude kerkje in het centrum van Caminha om naar het zingen en de pastoor te luisteren. “Altijd goed opletten wanneer tijdens de dienst de mensen zich opeens naar je toe draaien en ‘paz’, vrede, zeggen”, waarschuwde Simon. 

Die reis is een prachtig geschenk van Simon geweest. Twintig jaar later, toen hij bijna dood was en in een hospice was opgenomen, was het een van de herinneringen waar we toen over spraken. Simon was zo ziek geworden, zo breekbaar, dat ik nu hem begroette met ‘broertje’, een koosnaam waarom hij moest lachen. 

We moesten hem dragen toen hij in zijn bed wilde, hij woog haast niets meer. Ik moest denken aan een song van The Hollies, over een lange reis en een lichte broer. Hij kende het niet.

 

The road is long
With many a winding turn
That leads us to who knows where?
Who knows where?

But I'm strong
Strong enough to carry him
He ain't heavy, he's my brother

So on we go
His welfare is my concern
No burden is he to bear
We'll get there
For I know
He would not encumber me
He ain't heavy, he's my brother

It's a long, long road
From which there is no return
While we're on the way to there
Why not share?
And the load
Doesn't weigh me down at all
He ain't heavy, he's my brother 

He's my brother
He ain't heavy, he's my brother 

 

Het was ons afscheid.

 

https://www.youtube.com/watch?v=eUWZqbumaZo

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum