kerstgezin“Daar kun je mooi staan. Doe de schuifdeuren maar even open, dan kun je nog wat achteruit”, zei mijn vader. De foto die mijn oudste broer Simon maakte, is zestig jaar later een van de geliefdste uit het familiealbum. En de meest tragische. Kerstverhaal uit 1954.

Jelte, mijn op een na oudste broer, herinnert zich de schoorsteenmantel in onze huiskamer als een klein meesterwerk. Oom Herman Roode, jeugdvriend en zwager van mijn vader,  was er volgens hem in geslaagd de kleinste schoorsteenmantel van Europa van te maken.

Veel ruimte was er niet in de kamer. Eigenlijk hadden we helemaal geen echt winkel/woonhuis, zoals groenteman De Heer en melkboer Onrust, aan het eind van de Meidoornstraat, hadden. Wij woonden in een gewoon rijtjeshuis, waarvan de voorkamer gebruikt werd als winkel. Aan de wanden was een aantal schappen opgehangen. Achter de spiegelruit had mijn vader een prachtige uitstalling gemaakt van pakjes sigaretten, shag, sigarendozen en pijpen, met elkaar verbonden door linten van crêpepapier. Het pronkstuk van de winkel was een toonbank, met aan de bovenkant dik spiegelglas. Daaronder lagen, op rood fluweel, de mooiste pijpen en aanstekers uitgestald. Op de glazen plaat stond een soort glazen schaal. Daar moesten de klanten hun geld op leggen bij het doen van hun bestelling, en niet op de glazen plaat, want die zou daardoor op den duur krasjes kunnen gaan vertonen.

De winkel was nu extra mooi vanwege het kerstfeest. Terwijl het buiten regende, was het in de winkel kerst. Mijn vader had gezorgd voor sneeuwvlokjes op de etalageruit. Het was een geheim procedé, zei hij. Andere winkeliers wisten niet hoe hij het deed en waren er jaloers op. Zij regen watjes aan lange snoeren en hingen die in hun etalages. Geen gezicht en heel veel werk. Mijn vader had een geheim: hij loste wat suiker op in water en doopte daar de watjes in. Die plakte je dan op de winkelruit. Na 1 januari trok je ze er zo af en de ruit was in een ommezien weer schoon.

Onze winkel was ruim twee jaar geleden geopend. Met gevoel voor stijl had Tinus, mijn vader, met sierlijke letters de tekst ‘Sigarenmagazijn Rep’ op de winkelruit laten aanbrengen, met daaronder, in iets kleinere letters, ons telefoonnummer: 5527.

In Zaandam waren we komen wonen nadat de pijpenfabriek die Tinus na de oorlog had geopend aan het Breedweer in Koog aan de Zaan, failliet was gegaan. Nu hij eenmaal met die pijpen in de rookwaren was terechtgekomen, was de overstap naar een sigarenwinkel maar klein. Het was wel een moeilijke tijd. Nederland was er slecht aan toe na de Tweede Wereldoorlog. Rotterdam moest worden herbouwd, maar ook op vele andere plekken in het land waren de wonden van de oorlog nog duidelijk zichtbaar. Tijdens onze jaarlijkse week vakantie naar Kamp Bakkum waarschuwden onze ouders dat we op de paden moesten blijven, ‘er konden in de duinen nog landmijnen van de Moffen liggen’.

De winstmarge op rookwaren was laag, niet meer dan 10 procent. De branchevervaging deed dan ook snel zijn intrede. Naast de geurige dozen met tabaksartikelen achter de toonbank werden dozen met ‘snaaiwerk’ neergezet. Twee bakkesvollen voor vijf cent, twee wijnballen, twee stuks zoethout of laurierdrop: dito. Een stuk zoute drop: 5 cent. Die drop hield je het beste vast met een wasknijper, die je wel aan je eigen moeder moest vragen, want die leverde Sigarenmagazijn Rep er niet bij.

tinus-winkelMaar rookwerk had iedereen nodig, net zoals brood en melk. Op zaterdag stond het vol in de winkel. Met Kerstfeest 1954 hadden we een drukke tijd achter de rug. Weliswaar was vaderdag de allerbeste tijd voor de sigaren- en sigarettenverkoop (‘vaderdag sigarendag’, luidde een populaire slogan in die tijd), maar Sinterklaas en Kerst waren beslist ook drukke tijden. Sigarendozen werden op verzoek netjes ingepakt in cadeaupapier, er werd een goudkleurig stickertje met hulsttakjes opgeplakt. Nog zonder eigen naamopdruk, dat was voorlopig te duur.

Het was hard werken in de winkel. Indachtig het vierde van de Tien Geboden rustten Tinus en Meintje op de sabbatdag van hun werk. Ook de sigarettenautomaat, die tussen zeven uur ’s avonds en zeven uur ’s morgens voorzag in de nicotinebehoefte van de bewoners van de Meidoornstraat en omgeving, werd leeggehaald. Wij wandelden naar de kerk voor de ochtenddienst en zaten de rest van de dag de zondagsverveling uit, die slechts werd onderbroken door de middagdienst.

Ook op de ochtend van zaterdag 25 december 1954, Eerste Kerstdag, hadden wij naar de gloednieuwe Zuiderkerk gewandeld. Het was een wat sombere dag; geen zon, donker, regenachtig. Er hingen wat kersttakken in de kerk, maar er stond geen kerstboom. Een boom had niks met het Kerstfeest te maken. Het was een heidens symbool. Bij wijze van compromis zou er morgen, Tweede Kerstdag, wel een worden neergezet, met lichtjes en al, want dan was het kerstfeest van de zondagsschool. De buitenkerkelijke kinderen die dat zouden bijwonen kon je het niet aandoen geen kerstboom neer te zetten.

Ook bij ons thuis stond geen kerstboom, maar dat was puur een kwestie van plaatsgebrek. De achterkamer bood niet erg veel leefruimte. Zeker ’s winters niet, als hier ook de kolenkachel moest snorren. Maar Meintje kon toveren. Ze kocht wat kersttakken en versierde daar de kamer mee. Boven de schoorsteenmantel, achter de ingelijste reproducties aan de muur, op het kastje van de draadomroep, overal hing ze takken. Er werden kerstklokken van papier aan gehangen, en het kleine glazen vogeltje dat in Koog aan de Zaan elk jaar in de kerstboom had gehangen en waar je zo mooi op kon fluiten. Als je de kamer binnenstapte, leek het de mooiste ruimte van heel Zaandam. Een kerstboom hadden we niet eens nodig.

Aan de fruitschaal klemde ze blikken standaards waar ze kaarsjes inzette. Na de kerstmaaltijd zouden we die mogen aansteken. We hadden sinaasappels en zouden in de schillen daarvan knijpen, vlak bij de kaarsjes, om die te laten sputteren en knetteren. Mijn broers zouden stukken uit de schil snijden, die met hun mes bewerken en achter hun lippen duwen. Zo leken ze net monsters met rare witte tanden.

Tussen de middag hadden we warm gegeten. Misschien had Tinus het kerstevangelie uit Lucas 2 gelezen. Maar misschien had ik het kerstverhaal uit de kinderbijbel van W.G. van de Hulst voorgelezen; ik kon dat erg mooi, vond iedereen.

Het moet een heerlijke dag geweest zijn. Ik heb er maar één herinnering aan, dankzij de foto die Simon die dag gemaakt heeft. Simon had een paar jaar geleden een fototoestel gekregen, een Agfa box. Er ging een filmpje in waar acht foto’s op konden. Na elke foto moest je zorgvuldig doordraaien tot het volgende nummer achter het rode glaasje verscheen. Het was zo’n bijzondere en gezellige dag dat Tinus, of misschien Simon zelf, ’s avonds tijdens de broodmaaltijd een foto wilde maken. Een gewichtige beslissing, want een foto maken kostte al geld, maar nu moest er ook nog een flitslampje gebruikt worden.

Simon schoof voorzichtig het flitsapparaat in een sleuf op zijn boxje. Hij pakte een flitslampje uit het pakje en duwde dat erin.

We moeten allemaal iets doen, dat was minder statisch, vonden we. Dus pakte Jelte zijn mes en hield dat boven de botervloot. Ik nam mijn glas melk en zette dat aan mijn mond. Meintje maakte een beweging alsof ze haar boterham smeerde.

Nu moest Simon flink naar achteren om iedereen erop te krijgen. De schuifdeur tussen de kamer en de winkel ging open, hij duwde het rood-fluwelen gordijn wat opzij. Hij hield het toestel voor zijn borst en keek in het zoekertje.

“Staan we er allemaal op?”, vroeg Meintje.

“Ja hoor, allemaal”, zei Simon. Hij haalde de ontspanner over en de flits zette ons allemaal in het licht.

Ja, we stonden er allemaal op, behalve Simon natuurlijk. Die had naast mij aan tafel gezeten. Maar naast mij op de foto is een lege plek. Nu hebben we een prachtige herinnering aan deze feestelijke broodmaaltijd zonder Simon erbij.

Tien dagen later was het een koude, bewolkte januaridag, dinsdag 4 januari 1955. We kropen ’s morgens vroeg naast Tinus en Meintje heerlijk in hun warme bed en zongen onze jarige moeder toe:

“Er is er een jarig, hoera, hoera…”

Het tweede couplet zongen we er als christelijk gezin altijd achteraan. Ik denk dat het dat jaar, toen Meintje 44 jaar werd, niet anders was:

“Ik hoop dat onze lieve Heer, mammie zal sparen, mammie zal sparen. Ik hoop dat onze lieve Heer, mammie zal sparen, tot volgend jaar weer.”

Helaas dacht onze lieve Heer er anders over. Kerst 1954 was haar laatste kerst geweest.

Toch jammer van die foto.

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum