Voor de laatste keer kwamen het afgelopen najaar de gepensioneerde journalisten bijeen die in de jaren zeventig werkten op de redactie van Amersfoortse Courant/Veluws Dagblad. Ik had iedere aanwezige uitgedaagd een column voor te dragen met herinneringen aan de krant. Mijn bijdrage bestond uit een beschrijving van het gevoel om 's nachts alleen te zijn in de 'krantenkathedraal'.
Zaterdagavond laat, een ijskoude winter in de beginjaren zeventig. Aan de Plevierstraat wordt een goed glas geschonken, collega Rob van Moort en zijn vrouw zijn op visite.
Tegen half een zwaaien we hen uit, ze toeteren nog even als ze om de hoek verdwijnen. Ik sla de laatste slok van mijn laatste glas achterover, trek mijn jas aan, geef Dicky een dikke kus, “ga jij alvast maar naar bed.”
Sneeuw in Liendert, in Amersfoort en in Nederland, ik moet de ruiten van de Lelijke Eend schoonvegen. Het kost moeite hem aan de praat te krijgen. Ik rijd de Van Randwijcklaan af, tuf dwars door de binnenstad via de Kamp, de Langestraat en de Utrechtsestraat, steek de Stadsring over, draai de Snouckaertlaan in, parkeer voor het donkere gebouw van de krant en stap uit. Komt het door de sneeuw of doordat ik een slok op heb dat ik bijna uitglijd? Staand voor de glazen deur, vis ik de sleutel uit m’n broekzak, doe open en stap naar binnen.
Ik ben moederziel alleen in het pand. In de hal dringt wat licht door van de lichtreclames van het Grand Théâtre aan de overkant. Ik loop de wenteltrap op, ga naar rechts en doe het licht aan in het hok waar de telexen staan te zwijgen. Meterslange stroken papier liggen erachter.
Ik scheur de berichten een voor een af. ANP, AP, Reuters. Er is één Engelstalige telex. Een van de telexrollen is bijna op, die moet ik vervangen anders missen we straks de waterstanden. Het laatste stuk van de rol neem ik mee naar huis, daar kan ik thuis m’n verhalen voor de krant op tikken.
Ik sorteer de berichten. Binnenland. Buitenland. Kunst. Het stapeltje Sport breng ik naar boven, naar het zoldertje van de sportredactie. Het is al bijna twee uur als ik klaar ben. Het binnenkomende nieuws geeft geen enkele aanleiding een collega te waarschuwen.
Ik ben klaar, maar ik wil nog niet naar huis. Nog even. Ik loop de donkere zetterij op. Op het steen liggen de pagina’s met hun loden regels en plastic stippeltjesfoto’s. Pas maandagochtend zullen de opmakers de loden regels eruit halen en terugschuiven in de bakken om er nieuw lood van te smelten voor de nieuwe krant. De präge met de Feijenoord-sticker van Peet Keizer is stil, net als alle andere machines in deze verlaten ruimte.
Amersfoort slaapt. Nederland slaapt. Ik ben alleen in dit gebouw, waar alles samenkomt wat er in de wereld gebeurt. De stapeltjes telexberichten bewijzen het. Heel even, op dit moment, ben ik de enige die hier aan de knoppen zit. Ik waan me even in de focus van het wereldnieuws.
Ik houd het gevoel nog even vast. Ik ben volmaakt gelukkig.