De angst voor de dondergod, voor hagel, voor vuurwerk en voor een zachte regenbui. Deel 2 in mijn korte serie verhalen over de honden die mijn levenspad kruisten: Pasja.
Met de chocoladebruine meurende Labrador Dauphine loop ik richting het voetgangerstunneltje onder de A1 door. Nog een paar honderd meter, dan ben ik in het bos, bij de kapitale villa van Linda de Mol – het startpunt van de dagelijkse wandeling met de hond.
Ik schrik me naar. Van achter een hek klinkt een woest blaffen. Dauphine kijkt er niet eens van op, die meent een drol te ruiken die vast erg lekker is. Een beetje chagrijnig trek ik aan de riem. “Kom, Flap. Straks mag je weer los.”
Het is onze eigen schuld dat ik nu een hond loop uit te laten. Het dier van onze jongste dochter. Ze houdt van honden sinds we haar er een gaven toen ze negen jaar werd. Ze zat nog op de basisschool en het leek ons leuk voor haar en nuttig voor de opvoeding.
Ze mocht mee naar de kennel om haar hondje uit te zoeken. De pups buitelden over elkaar heen toen we het asiel binnenliepen. Blaffen konden de piepende beestjes nog niet, maar warmte en liefde uitstralen des te meer. Ze verdrongen zich om ons, maar degene die werd uitverkoren was de pup die bij haar op schoot klom en begon te likken alsof het er nooit meer mee op wilde houden. De liefste, de beste uit het nest. Een klein zwart hondje, nog maar net zindelijk. Ondanks haar geringe formaat kreeg ze de naam Pasja, al lag de associatie met een Oosterse vorst bepaald niet voor de hand,
Als ’t hondje komt, juicht heel het huisgezin. Ik moest denken aan de Ierse setter Tristan die op een goede dag in 1961 ons huis aan de Meidoornstraat in Zaandam kwam binnenlopen, ruim twintig jaar geleden. Toen vochten we er ook om wie de hond mocht uitlaten. Uiteraard was die taak nu voorbehouden aan onze jongste, die immers voor altijd haar vrouwtje was.
Pasja was onze eerste eigen hond. Een vullesbakkie, zoals we in de Zaan zeiden, dat nauwelijks tot mijn knie reikte, een rood bandje om de hals. Pasja was een beestje om verliefd op te worden. Ze kon het ook met onze twee katten goed vinden, dus dat nam haar voor ons in. Het was feest als dochter op Dierendag haar hond, haar eigen hond, mee mocht nemen naar school.
Natuurlijk werd het uitlaten minder feestelijk na een tijdje. ’s Avonds laat moest ik het sowieso doen, maar ook ’s morgens vroeg, als de kinderen in een hurry naar school moesten, werd het stilaan mijn werk. Maar echt erg vond ik het niet. Even snel een blokje om, even de andere kant opkijken – het poepzakje was nog niet uitgevonden – als Pasja haar drol ergens deponeerde en dan weer snel naar huis.
Helaas bleek Pasja een trauma te hebben, ondanks haar gelukkige jeugd en de warmte en liefde waarmee ze werd omringd: ze was als de dood voor onweer. Vooral als de zomer afscheid nam met een bijna dagelijkse hemelse symfonie, begon ze te trillen en te hijgen. Het was triest om te zien, ze probeerde onder het parket te verdwijnen. Ze duwde tegen de deur en wilde het toilet in, de plaats in huis waar de dondergod het minst goed te horen was. Maar haar scherpe hondengehoor bracht toch de woede van de knetterende wolken dicht bij haar. Nadat het onweer was weggetrokken, duurde het nog uren voor we haar ervan konden overtuigen dat het echt voorbij was en ze het veilige toilet weer kon verruilen voor de woonkamer.
Het werd niet minder in de loop der tijd. Net zoals sommige mensen aan hun eksterogen kunnen voelen dat er regen op komst is, zo voelde Pasja het onweer naderen. Bij voorbaat lag ze al trillend op de vloer, we zetten de deur van de wc alvast maar open. Bij een onverwachte donderklap raakte ze in paniek. Als het alleen maar hagelde, gebeurde hetzelfde. Ze had geleerd dat onweer vaak gepaard gaat met hagel, dus een paar korrels tegen de ruiten en het trillen en hijgen begon. Pasja maakte niet altijd onderscheid tussen hagel en regen, dus ook een vrolijk buitje regen kon al leiden tot treurige taferelen.
Eind november, als Oud en Nieuw nog maar een maandje weg was en op diverse adressen – waar, in vredesnaam? – al vuurwerk te koop was, nam de lijdensweg nog toe. Het uitlaten-zonder-poepzakje werd een drama, ik moest de hond aan de riem meeslepen tijdens het blokje om. Hoe dichter het vrolijke kerstfeest en het gezegende Oud en Nieuw naderden, hoe meer valeriaandruppels we nodig hadden om Pasja rustig te krijgen. Zo stoned als een garnaal lag ze in de woonkamer, terwijl buiten de opgeschoten jeugd zijn zuurverdiende zakgeld stond te verknallen.
Toen de dochter op kamers ging wonen, bleven wij alleen met Pasja achter. Als het niet regende, hagelde of onweerde of als er geen vliegtuig laag kwam overvliegen, hadden we nog een mooie tijd samen.
Pasja werd oud en ziek. Tot het niet verder ging. We belden onze dochter en vroegen toestemming haar te laten inslapen. Aan weerszijden van de telefoon vloeiden traantjes.
Er kwamen er nog wat meer toen mijn vrouw en ik haar samen naar de dierenarts reden. Pasja ging de eeuwige rust in, waar geen donder of bliksem haar meer konden bedreigen.
Het avontuur-hond was daarmee afgelopen voor ons. Nooit meer een hond, zeiden we tegen elkaar.
Dat was een vergissing, bedenk ik, terwijl ik Dauphine loslaat in het bos en ondertussen kijk of ik Linda de Mol kan betrappen bij het ramen lappen van haar villa. Er is niemand te zien, er staan alleen een paar Porsches in het grind.
Samen lopen we het bospad op, hond en baas. Het begint te regenen, maar dat zal Dauphine een worst zijn.
Vorige aflevering: Tristan, de jachthond