Over onze eerste auto wil Dicky nog wel eens nostalgisch doen. Een ‘Lelijke Eend’, in 1970 de auto bij uitstek voor pseudo-intellectuelen met een smalle beurs. Het was een 2CV4, een iets verbeterde versie van de gewone 2CV.
Maar ‘verbeterd’ is betrekkelijk. Als we op bezoek waren geweest bij onze vrienden in Harderwijk en we reden terug naar Amersfoort met tegenwind langs het Randmeer, zou je het liefst een portier opengooien om met je voet wat bij te steppen. Met een rubberen draaiknop bediende je de zogenaamde ventilatie, een klep onder de voorruit die je open en dicht kon draaien. Aan die rubberen knop hingen vaak druppels condens. Echt nodig was de ventilatie niet, want elke Eend was een soort cabrio met een dak van textiel waardoorheen de wind vrij spel had, of het nu open was of dicht.
Maar ach, we waren pas getrouwd en dolblij dat we onszelf en de kindjes gemotoriseerd konden vervoeren. Op de camping haalden we de voor- en achterbank eruit. Die zette je dan als comfortabele fauteuils voor de tent neer. Vergeten was op dat moment al dat we de eerste Ardennencol, pal onder Luik, alleen in de eerste versnelling hadden kunnen nemen, onderweg gepasseerd wordend door oude vrouwtjes op de fiets.
Je kon de ‘Canard’ laten tectyleren (in de carrosserie werd een olieachtige substantie gespoten) of bitaken (de onderkant werd met een taai soort kauwgom bewerkt), maar roesten deed hij toch in een veel hoger tempo dan hij ooit op de weg bereikte. Tectyleren kostte honderd gulden extra, de auto zelf was een investering van 4100 gulden. Benzine kostte in die tijd 69 cent de liter, ik verdiende zo’n vierhonderd gulden in de maand.
Een parkeerplaats zoeken was in de jaren zeventig nooit een probleem. Je zette je auto gewoon voor de deur, of voor de deur van je werk. Maar problemen kende de Eend genoeg. Op een beetje winterdag legde de verwarming het af tegen de koude buitentemperatuur, temeer daar er geen aanjager was om de warme lucht een extra stoot te geven. Het was dus hard krabben op voor- en achterruit.
Vrij populair was de opplak-achterruitverwarming. Alleen heel dure auto’s waren uitgerust met achterruitverwarming. Automobilisten met een kleinere portemonnee losten dit op met een plakruit, die bestond uit metalen strips die op een ingenieuze wijze met de accu waren verbonden, bijvoorbeeld via de sigarenaansteker. De bedoeling was dat de ijsvorming op de achterruit daarmee snel tot het verleden zou behoren, maar ik had daar niet veel vertrouwen in en heb nooit zo’n hulpmiddel aangeschaft. Het verhaal ging dat je de kans liep dat je auto erdoor in de fik ging.
Wat ’s winters verplicht was, was een doekje voor de gril hangen, met behulp van twee elastieken (bijgeleverd). Daardoor had de motor meer kans om op temperatuur te blijven. En voorts had de Eend een slinger. Daarmee kon je beslist de motor niet aan de praat krijgen, hij was bedoeld om de dikke olie in het carter – auto’s hebben een carter, toch? – minder dik te maken, zodat je meer kans had om de straat uit te rijden als je de vorst van de ruiten had verwijderd.
Het vermogen van de accu daalde pijlsnel als de temperatuur onder het vriespunt zakte. Als je de sleutel in het contact had gestoken en omgedraaid, kon je met succes de rode startknop op het dashboard (welk dashboard?) indrukken.
Als bij de derde poging de motor nog niet was aangeslagen, moest plan B in werking worden gezet: de auto aanslepen. Ik heb wat van die sleepkabels versleten! Handiger waren accukabels, met behulp waarvan je op de accu van een belendende auto kon starten. Slim was het om de accu ’s nachts binnen te zetten en hem daar aan het stopcontact op te laden. (Buren van ons in Leusden deden dat. Helaas ging de accu in de fik. Door brede kieren tussen onze berging en die van hen walmden grote roetpluimen ons huis in en veroorzaakten daar voor honderden guldens schade.)
Een autoradio zat er niet standaard in, maar dat was bij de meeste auto’s in de jaren zeventig het geval. Het is ook niet waarschijnlijk dat je die had kunnen horen boven het geluid van de luchtgekoelde motor uit.
Natuurlijk had de Canard ook zijn positieve kanten. Waar Dicky haar nostalgische gevoelens voor de Eend op baseert, zijn de zomervakanties in Frankrijk. Dakje open en langs de riviertjes knorren, op zoek naar een beekje waar de kinderen in het water konden spelen. Een pak wijn uit de supermarché erbij en genieten aan de waterkant.
Tegenwoordig kun je voor dik geld een Lelijke Eend-vakantie in Frankrijk boeken. Als je geld over hebt en je weet zeker dat je mooi weer krijgt en geen haast hebt, is dat absoluut een aanrader. Zelf ben ik dat niet van plan.
Vorige aflevering in de ‘Car Story’: Een kwaliteitsuurtje in de Tesla
Volgende aflevering: Met de ‘Europese Ford Mustang’ door de Noord-Hollandse dreven