berend keeperPrima keepertje, mijn kleinzoon Berend. Ik breng hem op een vroege zaterdagmorgen naar het sportveld van zijn team in Bussum. Ik kijk naar zijn reddingen - hij maakt ook wel eens een vergissing - en mijmer over die ene dag dat ik als keeper een held was, net als mijn vader een halve eeuw weer voor mij. 

Het is zaterdagochtend vroeg, het regent. Berend van acht en ik zijn zo’n beetje de eersten die het complex van voetbalclub BFC in Bussum betreden. Zijn ouders zijn samen coach bij de F’jes waar Berend in speelt, maar ze zijn een lang weekend naar Ibiza. Zo gaat dat in ’t Gooi. Hij mag een spelletje doen op mijn iPhone terwijl we wachten op de waarnemend coach, de andere spelertjes, en natuurlijk op de tegenstander van vandaag, de F’jes van AS’80 uit Almere.

“Wie heeft er speciaal keeperskleren aangetrokken vanmorgen?” vraagt de coach even later. Berend, in een zwarte lange broek en een donkere trui, steekt meteen zijn hand op. Hij wordt onder de lat gezet. De jongens schieten wat ballen op hem af om hem te laten wennen. Ik ga naast Berends doel staan. Machtig werk, keeper.

Honderd jaar eerder, rond 1915, stond Berends overgrootvader, die hij nooit gekend heeft, ook te keepen. Mijn vader Tinus Rep en zijn kameraden trokken hun jasjes uit op een braakliggend landje aan de Oostzijde in Zaandam. “Even een  potje voetballen.”

Voetballen stelde nog niet zoveel voor in die dagen. De Nederlanders, allen amateurs, waren kansloos tegen Engeland, waar enkele decennia eerder het spel was uitgevonden. Maar de populariteit was er niet minder om. In Zaandam speelden clubs als ZVV, ZFC (opgericht een maand na Tinus’ geboorte in 1904) en Zaanlandia. Maar Nederland had toch al een internationaal succesje behaald: op de Olympische Spelen van 1912 had het de bronzen medaille behaald.

Van die dingen hadden Tinus en zijn kameraden niet veel weet. Kranten schreven maar mondjesmaat over voetbalwedstrijden, en radioverslagen – als Tinus al bij iemand naar de radio had kunnen luisteren – van voetbalwedstrijden werden nog niet uitgezonden; daar zou Han Hollander pas in 1928 mee beginnen voor de AVRO-microfoon. Ze dachten er ook niet over na. Iemand had een bal en al snel werd er enthousiast gespeeld. Tinus stond op goal. Een paar omstanders keken toe op de manier waarop ze dat in de Zaan gewend zijn: handen in de zakken en flink commentaar geven. “Wat een keeper”, smaalde een van hen. Tinus deed net of hij het niet hoorde. Hij hield de bal strak in de gaten.

Dat doet Berend ook prima. Hij loopt goed uit als AS’80 aanvalt. Erg veel heeft hij niet te doen. Al snel staat het 1-0 voor BFC en even later is het al 2-0. De verdediging van Almere rammelt zo te zien nogal. Als het 3-0 is, lijkt de zaak al bekeken. Berend houdt zijn doel goed dicht maar trapt onhandig uit als hij de bal weer eens in handen heeft gekregen. AS’80 maakt uit die situatie het eerste tegendoelpunt. De coach is tevreden als hij de eerste helft doorneemt met de jongens, terwijl Berend pijlsnel naar de wc rent. “Opa, ik moet nodig plassen”, had hij al tien minuten eerder tegen me gezegd.

zfc kampioen 1958Sportverdwazing. Het woord werd snel in de mond genomen als in mijn jeugd broeders van de kerk het over voetballen hadden. Wij hadden niets met sport. Sportevenementen waren bovendien niet toegankelijk voor ons, want die speelden zich vrijwel zonder uitzondering af op de Dag des Heren. Voor mij was er dan ook maar één kans om een begin te maken met een voetbalcarrière, maar die liep via het vrijwel zeker doodlopende pad van Zaandams Christelijke Football Club, ZCFC. Van die club had nog nooit iemand het tot het Nederlands Elftal geschopt. De echte sterren speelden bij KFC: Andries Kok had een keer reserve gestaan bij het Nederlands Elftal, en Piet Kruiver, middenvoor van Oranje, kwam uit de Koog en was begonnen bij KFC. Of bij ZFC: keeper Jan Plekker scheen nog beter te zijn dan Dick Schouten van KFC. Hoe kon je ooit doorbreken als semiprof als je nooit op zondag mocht spelen? ZCFC speelde tegen clubs met weinig illustere namen als Opperdoes, Jong Holland, Dindua, HCSC of Sparta Nijkerk.

Aan de andere kant maakte ik me niet al te veel illusies over mijn voetbaltalent. Met de gymnastiekles werd ik steevast als een van de laatsten gekozen bij een partijtje volleybal, en als we een keer buitengym hadden en eindelijk konden voetballen, was het niet veel beter. Ik punterde als ik een schot loste, zodat de bal alle kanten kon opgaan, ik was niet snel en een keiharde leren bal koppen vergde een dosis moed die ik niet bezat. Toen ik mij op dertienjarige leeftijd meldde bij ZCFC, werd ik als middenspeler opgesteld in de Adspiranten D. Een positie waar ik niet al te veel kwaad kon aanrichten.

kicksen

ZCFC had ook al geen shirt om trots op te zijn. Het was oranje met een zwarte kraag, er hoorde een zwarte gymbroek bij en natuurlijk oranje-zwarte kousen. Wel was ik heel blij met mijn echte kicksen: voetbalschoenen met ijzeren neuzen, die ik van mijn oudste broer Simon had geërfd. Onder de hiel zaten twee leren noppen, onder de wreef vier. Die waren met kleine spijkertjes aan de zool bevestigd en konden makkelijk worden vervangen als ze versleten waren, wat een paar keer per seizoen nodig was. De kicksen kwamen tot je enkels en hadden meterslange veters, die je een paar helemaal om de schoen moest wikkelen. Sommige jongens van mijn elftal hadden kicksen van Quick, die veel mooier en soepeler waren en een witte plastic zool hadden waar de noppen onderdeel van vormden. Faas Wilkes en Abe Lenstra speelden daarop.

Mijn spel ging langzamerhand wel vooruit. Via de Adspiranten D ging ik naar de C en de B, en toen ik zestien was, werd ik zelfs aanvoerder van de Junioren B. Het Zetje, het blad voor de jeugd van ZCFC, schreef een keer in een verslag: ‘De mannen van Martin Rep zijn nu al een aardig eindje van de laatste plaats verwijderd.’ Het blaadje, dat ik jaren lang heb bewaard, is helaas verloren gegaan, maar deze zin is mij vijftig jaar later nog altijd haarscherp bijgebleven. Maar spelen in de Junioren A of later bij de Senioren in het tweede, laat staan het eerste, zou voor mij nooit zijn weggelegd. Op een gegeven moment bedankte ik als lid. De Quick-kicksen die ik inmiddels had, gebruikte ik voortaan alleen nog als we op school buitengym hadden.

‘De mannen van Martin Rep zijn nu al een aardig eindje van de laatste plaats verwijderd’


Ondanks zijn goede spel begint Berend de tweede helft in de dug-out. Het team van de F’jes telt acht spelers en er zijn elf jongens komen opdagen, dus er moet flink gewisseld worden. Na tien minuten mag hij, nu als veldspeler, weer meedoen, als het inmiddels 4-1 staat. Berend blijkt ook een leuk aanvallertje en mist het vijandelijke doel een paar keer op een haar.

In mijn hele voetbalcarrière bij ZCFC heb ik maar twee officiële doelpunten gemaakt. Het eerste staat me nog goed voor de geest. Het was een regenachtige dag op het terrein van GVO, een katholieke club uit Krommenie. Ik brak door, ging recht op de keeper af en lepelde de bal handig over hem heen: 1-0. We wonnen die wedstrijd met 3-2. Het andere doelpunt was in een wedstrijd tegen Zaanlandia, die we met 5-1 wonnen.

Maandagochtend stonden de uitslagen in De Zaanlander in de rubriek ‘Zo speelden de teams in de Noordhollandse’. Ik staarde naar de gedrukte uitslagen. 3-2, 5-1. Ik had het verschil gemaakt, ik bestond.

Mijn enige supporter in al die jaren ZCFC was mijn vriend Rob Berghege, die vaak meefietste als ik moest spelen. Mijn vader heeft me nooit zien spelen. Zaterdag was een drukke dag in de winkel.

Tinus hield alle ballen, uit welke richting ze ook kwamen 


Wel vertelde hij me over zijn finest hour in zijn bescheiden sportloopbaan, die middag in 1915 op dat landje aan de Oostzijde. Misschien was hij geïnspireerd door het smalende commentaar van de mensen die een paar minuten stilhielden om te kijken naar die voetballende knapen. Tinus hield alle ballen. Uit welke richting ze ook kwamen, hij dook erop af, plukte ze uit de lucht of wist ze op tijd weg te trappen voor de voeten van de aanstormende tegenstanders. “Ik hield ze allemaal, jongen”, vertelde hij me tientallen jaren later. Hij was inmiddels een oude man, maar glunderde nog bij de herinnering. “Die mensen die zo’n grote mond hadden gehad, die zeiden helemaal niets meer. Ik was de held van de dag.”

zeemansstraat gym2Mijn mooiste wedstrijd was ergens in 1961. Niet op het terrein van ZCFC, maar op het sportveld van het Zaanlands Lyceum aan de Zeemansstraat. Een paar kilometer verwijderd van het landje aan de Oostzijde waar mijn vader bijna een halve eeuw eerder had geglorieerd.

Eerlijk gezegd, het was niet eens een voetbalwedstrijd. We speelden handbal, en gymleraar Wiebe Hartman had mij op goal gezet. Een paar opgeschoten jongens uit de buurt waren achter mijn doel gaan staan en maakten schampere opmerkingen: “Hé, wat een keeper.”

Handbal is wat makkelijker voor een keeper dan voetbal. Spelers mogen niet in de halve cirkel om het doel staan als ze proberen te scoren, en omdat ze hun handen en niet hun voeten gebruiken, is er wat minder moed voor vereist dan bij voetbal.

Maar ik heerste in die wedstrijd. Alles wat op me afkwam, van welke afstand ook – soms doken de tegenstanders mijn doelgebied binnen om mij vanuit vogelvlucht te passeren. Ik doorzag alles, ik zweefde van de linker- naar de rechterhoek en boven mijzelf. De klierende straatjeugd achter mij zweeg, diep onder de indruk.

Ik weet de uitslag van die wedstrijd niet meer, maar we wonnen dankzij mij. “Jij moet keeper worden”, zei de gymleraar na afloop bewonderend tegen me.

In het schoolelftal van het lyceum stond ik dan ook een paar maanden later in de goal. Maar die vorm, dat moment, kwam nooit meer terug. We werden uitgeschakeld en ik kon dat niet voorkomen.

Wat is er aan de hand? De F’jes van BFC geven de wedstrijd uit handen


Wat is er aan de hand met de F’jes van BFC? Opeens lukt niets meer, terwijl bij AS’80 alles gesmeerd gaat. Het wordt 4-2, 4-3, 4-4 en dan zelfs 4-5. Mees, een van de BFC’ers, wordt getackeld en ligt minutenlang huilend aan de kant. Berend, die net weer uit het veld was gehaald, mag voor hem invallen. Maar ook hij kan het verschil niet meer maken. De wedstrijd is uit handen gegeven.

Een korte nabespreking in de dug-out, met de inmiddels weer rustige Mees. De fouten worden geanalyseerd, maar dan vraagt de coach: “Wie heeft vandaag een heel lekkere wedstrijd gespeeld?”

Alle armen gaan omhoog.

berend coach 

 

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum