buurtfeest abeelstrOveral in de Meidoornstraat hing de vlag uit, behalve bij ons. Mijn eerste herinnering aan de viering van Bevrijdingsdag, begin jaren vijftig.

De moffen waren net verslagen en het land uitgejaagd. Dat had ik niet zelf meegemaakt, maar mijn oudere broers vertelden me er spannende verhalen over. Simon had een Engels zinnetje uit zijn hoofd geleerd toen de Canadezen Koog aan de Zaan kwamen bevrijden (“Do you have cigarettes for my father?”) en Jelte had zich in de Vioolstraat achter de heg verscholen en een kiezelsteentje voor de laarzen van de marcherende Duitsers gegooid, om te kijken of het steentje vermorzeld zou worden. Als we op vakantie in Bakkum waren, mochten we van mijn vader nooit van het pad door de duinen afwijken, overal konden nog mijnen liggen die elk moment tot ontploffing konden komen. De oorlog was nog haast tastbaar aanwezig. Op het strand lagen nog grijze betonnen bunkers. Ze waren donker en maakten me angstig, als ik er nieuwsgierig in kroop om te kijken of er nog kogels lagen hing er een doordringende pislucht. 

Ik was net te laat geboren om te kunnen zien hoe de Duitsers uit Koog aan de Zaan werden verjaagd. Maar door de verhalen wist ik alles van de oorlog. In een doos op zolder vond ik de distributiekaart van mijn moeder en een paar vellen met distributiebonnen. Die had je in de oorlog nodig gehad om eten te kopen; geld alleen was niet genoeg, je moest ook een bonnetje hebben. Er lagen daar ook rijglaarzen en een bullepees, die hadden niks met de oorlog te maken maar het waren wel heel spannende spullen.

We hadden ook een enorme vlag. In de Vioolstraat had die aan een grote vlaggenmast in de voortuin gehangen om te vieren dat we bevrijd waren. Maar nu we verhuisd waren naar de Meidoornstraat in Zaandam hadden we geen vlaggenstok meer, dus de vlag bleef ongebruikt op zolder liggen. Maar we hadden wel een oranje sjerp, waar met zwarte letters op stond ‘Nederland Bevrijd’. Die wilde ik wel om. Mijn moeder hing hem over mijn rechterschouder, hij ging over mijn hele bovenlijf, van rechts boven tot links onder.

Het was bevrijdingsdag in de Meidoornstraat, begin jaren vijftig. Ik was misschien vijf jaar oud, misschien zes. Er was feest in de buurt, bij alle huizen hing de vlag uit – behalve bij ons dan. De speeltuinvereniging, die een paar maanden geleden ook al het Sinterklaasfeest had verzorgd, had spelletjes georganiseerd voor kinderen. Ik was ingeschreven voor de aardappelrace.

Daar kon ik mooie prijzen mee winnen. Ik had nog nooit aan een wedstrijd meegedaan, dus ik had ook nog nooit verloren Deze zou ik vast winnen. De race was in de Abeelstraat. Die was door de oorlog nooit voltooid, dus er was een ruime demp aan het einde waar je allerlei dingen kon doen.

Ongeduldig stond ik in de rij, terwijl ik nieuwsgierig toekeek naar de andere kinderen. Een aardappelrace leek me heel makkelijk. Je kreeg een lepel in je hand. Daar legde je een rauwe aardappel in en dan ging het erom wie er het eerst was.

De race werd een grote teleurstelling. Het was helemaal niet makkelijk hard te lopen met een stomme aardappel op je lepel. Ik verloor hem wel twee, drie keer en kwam als laatste aan, nog achter een meisje zelfs.

“Hoe ging de race?”, vroeg mijn vader. Hij had niet kunnen kijken, hij stond achter de toonbank in zijn sigarenwinkel. Die kon nooit worden gesloten, nog geen uurtje, zelfs niet op Bevrijdingsdag, want dan liepen de klanten naar de concurrent.

Ik schaamde me voor mijn verlies. Ik durfde mijn nederlaag niet te bekennen.

“Oh, niks”, zei ik. “Ik heb expres verloren.”

Mijn vader lachte schaapachtig. “Ja, dat zal wel”, zei hij.

Maar ik hield vol, voortgedreven door mijn eerste leugen was er nu geen weg terug. Ik hield vol. “Ik heb expres verloren, ik vond er niks aan.”

Toen werd mijn vader boos op mij.

Het is een van mijn stomste herinneringen, en waarschijnlijk mijn eerste herinnering aan een leugen. Na al die jaren zit het me nog altijd dwars.

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum