voorbergen eendAl meer dan een halve eeuw geleden verruilde de redactie van dagblad De Zaanlander het gebouw van de Zaanlandse Stoomdrukkerij aan de Stationsstraat in Koog aan de Zaan voor een onderkomen in Wormerveer. Een kwarteeuw later werd de drukkerij door brand verwoest. Nu zijn er plannen om op die plaats een luxehotel te bouwen. Reden genoeg om terug te gaan naar de Stationsstraat en herinneringen op te halen: eerst aan het gebouw, nu aan de journalisten die er werkten.

We waren hemelbestormers. Kwajongens, maar: aardige kwajongens. We wisten hoe alles beter moest, we werkten elke dag keihard aan de krant van morgen maar we droomden over de krant van de toekomst.

Als om middernacht het Wilhelmus door de Draadomroep had weerklonken. Als het laatste nieuws uit de Zaanstreek in een treinbrief was meegegeven aan de conducteur van de trein naar Alkmaar. Als onze chef, de nukkige en zwijgzame Wim Harwijne, in de redactie-Volkswagen was gestapt en naar huis reed. Dan zaten we bijeen, benen op de bureaus, de aderen nog vol adrenaline van het halen van de deadline. We staken er nog ’ns eentje op, “wie haalt er bier?”, verderop bij de snackbar aan de Stationsstraat in Koog.

Een stel jongens, een mooie meid en een oudere heer met een jonge ziel. Die mooie meid was Mary Renooij, maar die deed het met ene Wessel dus was voor ons onbereikbaar. De beste pen van ons allemaal, maar ja: een meid, dus in de ogen van Harwijne niet overal inzetbaar, wat zouden de heren raadsleden van Wormer of Jisp er wel niet van zeggen als er opeens een lipgestickt wezen met goudblond haar en parfum op de perstribune ging zitten om op te schrijven wat de sigarenrokende en zwatelende heren te zeggen hadden. 

Die oudere heer was Han de Jong. Na een loopbaan bij een kantoor was hij op oudere leeftijd bij De Zaanlander terechtgekomen. Hij voetbalde mee tussen de zetmachines op de drukkerij als we nog geen zin hadden naar huis te gaan, hij speelde op zijn vijftigste nog bij de veteranen van ZCFC, maakte jazzmuziek bij het Zaanse orkest The Caledonians, hij kende iedereen in de Zaanstreek en hij was de enige Zaanlander-verslaggever met wie Jan Hottentot van concurrent De Typhoon zich wel eens verwaardigde een praatje te maken. 

Dan de kwajongens. Je had Fred Voorbergen, de enige van ons met een rijbewijs. ’s Middags om half vijf mocht hij naar het Zaandamse politiebureau aan de Vinkenstraat voor de dagelijkse persconferentie van de politie, met inspecteur Kuipers of diens ondergeschikte Rintjema, die oplepelde wat er de laatste vierentwintig uur aan onheil was voorgevallen in Zaandam. Je had Ron Couwenhoven, onze sportverslaggever, met een netwerk dat heel Zaandijk en half Koog omvatte. Je had Jan Piet, die katholiek was en warme contacten onderhield met het rijke Zaanse roomse leven (‘mag ik meneer pastooor aan de lijn? Oh, meneer pastoor is in vergadering bijeen?’). Je had Peter Kok, een veelbelovende verslaggever die niet tevreden was over De Zaanlander en tot onze ontsteltenis naar de erfvijand wilde overstappen. En ten slotte had je Hans Woudstra, die er het laatst was bijgekomen maar het meest aan het woord was. Hij droeg driedelige pakken en kamde zijn steeds dunner wordende lokken zorgvuldig over zijn steeds glanzender schedel. 

En daar zat ik dan bij sinds een tijdje. Ontdekt in ’t Zaandamse café ’t Spinnewiel, waar ik mijn verdriet zat weg te drinken over mijn in de knop gebroken middelbareschoolopleiding en waar ik in gesprek raakte met een exuberante knaap die rondjes aan het weggeven was en die mij, na het aanhoren van mijn levensverhaal, aanraadde terstond te solliciteren bij zijn krant, immers, hij stond op het punt te vertrekken en ze hadden dringend een gekwalificeerde opvolger nodig. Jan Prins, een paar maanden later zat ik op zijn plaats tegenover de stuurse Harwijne.

 inno
 leguijt eega
 tricht
 

Daar zaten we. Iemand had bier gehaald, we  schudden de speelkaarten, wie maakt er troef? We waren vrienden voor het leven. We leefden in een bubbel, een warme plek van ons alleen. Wij werkten terwijl de rest van Nederland voor de televisie hing of al sliep, we discussieerden over de krant als overal het licht was uitgegaan. Als we honger kregen en de snackbar verderop in de Stationsstraat gesloten was, trokken we onze jassen aan, sloten het Zaanlander-gebouw af en gingen aan de Provincialeweg tegenover het station staan, de duimen ritmisch heen-en-weer bewegend in noordelijke richting. Gek genoeg was er altijd wel een chauffeur die ons meenam en afzette bij het etablissement Kwartje Koffie in Limmen. Het heette helemaal niet Kwartje Koffie, maar iedereen noemde het zo, en de koffie kostte er ook helemaal geen kwartje, dat was lang geleden, je kon er ’s nachts niet eens bier krijgen, maar de uitsmijters of ’t biefstuk-brood waren er goedkoop en van prima kwaliteit. Terugliften naar Koog-Zaandijk ging soms aanzienlijk moeilijker, maar we zijn altijd weer thuisgekomen. 

Als we geen lift konden krijgen en we per se die uitsmijter of biefstuk-brood wilden halen, reden we het bestelbusje van de drukkerij naar buiten. Met Fred en zijn rijbewijs op weg naar Limmen – niemand die ons tegenhield. Als het regende, moesten we de auto na de terugreis zorgvuldig schoonlappen. Niemand heeft ooit iets ontdekt van ons nachtelijke joyriden. Niemand heeft ooit ontdekt dat het Han de Jong was die af en toe een sigaar opstak uit de eigen doos in het kantoor van meneer Gruijs, de directeur, onder het roepen van: ‘Even de Agio reserve proberen!’ (Tientallen jaren later vertelde Ron Couwenhoven dat aan Evert Smit, mede-directeur van de Stoomdrukkerij; ‘jeetje,’riep Evert, ‘eindelijk is dat raadsel opgelost. Wat heb ik een ruzie gehad met Gruijs, hij dacht dat ik die sigaren pikte’). Pas in het ochtendlicht startten we onze bromfietsen en reden we naar huis. En dit alles terwijl Wim Harwijne rustig lag te dromen naast zijn Nel, aan de Westzaner Overtoom, zich er niet bewust dat wij onderling de mooiste verhalen over hem vertelden. Die ga ik later nog eens opschrijven, er moet wat overblijven voor de toekomst.

In onze bubbel leefden we niet alleen. Verslaggevers die het inmiddels hogerop hadden gezocht, kwamen regelmatig terug om zich te koesteren in onze gloed en onze warmte. Henk Kuyt was gepromoveerd van de Zaanse redactie naar de centrale redactie van de krant in Alkmaar. Jan Prins, die mij had opgepikt in café ’t Spinnewiel, was hem kort daarna gevolgd. Een paar keer per maand kwamen ze terug om onze nieuwste verhalen te horen over Harwijne en een biertje mee te pakken. 

Maar de meest bijzondere gast in onze bubbel was meneer Leguijt. Leguijt was de gerant van De Lindenboom in Koog aan de Zaan, een school die in de jaren zestig in de hele streek beroemd was niet vanwege de kwaliteit van het onderwijs maar vanwege de feesten en concerten die in de bovenzaal op de tweede etage werden gegeven. Zaanse beatbandjes vonden er hun eerste podium, maar er traden ook bands van naam op uit de rest van het land zoals Rob Hoeke, Cuby & Blizzards tot zelfs de beruchte ruige Pretty Things uit Engeland. Pas later zouden andere zalen met meer voorzieningen de Lindenboom verdringen als belangrijkste poppodium.

Cor Leguijt was de koning van de Lindenboom. Na zijn drukke werkdag ging de adrenaline bij hem nog net zo tekeer als bij ons.

Han de Jong beschreef in 1980 in zijn eigen krant hoe de binnenkomst van Leguijt kon verlopen, in een artikel gewijd aan het twintigjarig bestaan van de Lindenboom. 

Het zal ’s nachts een uur of twaalf geweest zijn – ik was bezig de laatste hand te leggen aan een verslag over de gemeenteraadsvergadering van Zaandam – toen Cor Leguijt ons vroegere redactiekantoor te Koog aan de Zaan binnenstapte.

“Gaan jullie mee”, zei hij, breed lachend, “naar de brand...?”

“Is er brand, Leguijt?”, vroegen we belangstellend.

“Ja”, zei Leguijt. “In Brussel.”

“Ik ben zo klaar”, vertelde ik. Maar kan jij ondertussen even langs m’n huis rijden om mijn paspoort te halen?”

“Wel, ja zeker”, vond Leguijt. Een half uur later reden we, met nog enkele leden van de Zaanlander-redactie richting Brussel. En om kwart voor drie ’s nachts stonden we hartje Brussel te kijken naar de rokende puinhopen van het warenhuis L’Innovation, een destijds geruchtmakende ramp, waarbij honderden mensen het leven verloren.

De kwajongens zeiden ‘meneer Leguijt’, alleen leeftijdgenoot Han de Jong mocht hem bij de voornaam noemen. Met meneer Leguijt reden wij naar de grote brand op 22 mei 1967 in het Brusselse warenhuis L’Innovation, waarbij 251 doden te betreuren waren. We reden naar het Betuwse plaatsje Tricht toen dat een maand later, 25 juni 1967, werd getroffen door een windhoos met vijf doden als gevolg. We stonden op het Binnenhof toen het kabinet-De Jong dreigde te vallen. Maar we deden het niet als razende reporters van De Zaanlander, maar als ramptoeristen avant la lettre. Leguijt had na zijn werk even weinig zin om naar huis te gaan als wij. Zijn zoon Jan herinnert zich: “Mijn vader had de bijzondere gewoonte om 's nachts, als iedereen naar huis was, nog een rondje te rijden en ging vaak naar de Zaanlander-redactie en  kwam dan soms 's morgens thuis met de krant.”

Wij, de kwajongens van toen, herinneren ons na meer dan een halve eeuw die ritten nog maar al te goed. De mooie meid weet nog dat Kwartje Koffie op een gegeven moment niet meer spannend genoeg was:

Leguijt had er zelf ook wel genoeg van: ”In Zurich is er ook één.” 

Zurich ligt aan de Friese kant van de Afsluitdijk. 

Toch wel een mooie rit, tussen al dat nachtelijke water door.

Over de nachtelijke rit naar Tricht:

Het was even zoeken in die contreien, onverlichte landbouwweggetjes, geen TomTom, rijden we een slingerend dalend afslagje af en eindigen we zo ongeveer op de stoep van een boerderij, nog net een geit, of was het een schaap, weten te ontwijken, boer boos, in zijn slaap gestoord, naar buiten. Leguijt verontschuldigt zich terwijl hij met moeite zijn te grote slee op de te weinige vierkante meters probeert te keren, met  argwaan nagestaard door de achterblijvende man. 

We vonden wat beschadigde huisjes, maar het was een desillusie, vond Mary:

Zonder biefstuk of zelfs maar een warme koffie in een chauffeurscafé huiswaarts.

Ron Couwenhoven herinnert zich de eerste Polaroid-camera. 

Op een gegeven avond arriveerde Leguijt trots met een Polaroid-camera: afdrukken en de foto floepte eruit. Dat vroeg natuurlijk om een bijzondere locatie en hij wist er wel één: de Dom in Keulen! Eerst even langs diverse huizen om paspoorten op te halen en daar gingen we voor een lange rit en een plaatje voor de beroemde Dom. We waren net op tijd weer terug om omstreeks twee uur met het werk te beginnen voor de volgende dag. 

Nog steeds Ron Couwenhoven:

Even bijzonder was een ritje rond het IJsselmeer. In het holst van de nacht naderden we Sneek toen de weg plotseling geblokkeerd was door een loslopende koe.  Hij had een touw om zijn nek. Geen probleem, zei Leguijt. Hij draaide het raam open, greep het touw en reed stapvoets naar Sneek, waar we de blaarkop bij de politie afleverden.

 In 1966 werd de Coentunnel geopend, een historisch moment voor de Zaanstreek.  

Ook de eerste dag dat de Coentunnel open was, mocht er zijn. We hadden weken gewerkt aan een superdik Coentunnelnummer dat die dag bij de lezers op de mat plofte. ’s Avonds arriveerde Leguijt en hij trakteerde ons op een mooi ritje door de tunnel om vervolgens die van Velzen er ook nog even aan vast te knopen, voordat er een tussenstop bij Kwartje Koffie werd gehouden.

Een van mijn eerste ritten met Leguijt was een tocht naar de kermis in Alkmaar die eindigde bij de Oude Herberg. Toen we wilden vertrekken, bleek dat Leguijt met het uitstappen niet alleen het contactsleuteltje maar ook het hele contact eruit getrokken had. 

Jan Prins belde de ANWB in Den Haag. Voor de reparatie moest een man helemaal uit Burgerveen komen. Dat vonden we te ver. We besloten naar Kwartje Koffie te lopen. We kwamen toen een politiewagen tegen, waar we het geval uitlegden. Ze boden ons een lift aan naar Kwartje. Na een uitsmijter, zaImslaatje, een Duitse en een gewone biefstuk verorberd te hebben, gingen we met de taxi terug naar de redactie.

 Ook Fred Voorbergen herinnert zich de ritjes met Leguijts Mercedes maar al te goed. 

Dat rondje IJsselmeer heb ik niet meegemaakt, maar wel de ritten naar Tricht en l'Innovation in Brussel. We werden bovendien door onze chauffeur getrakteerd op bierworstjes en wellicht ook vloeibare consumpties.

1920px Kabinet 1967 04 05 SFA003001469 

Het ritje naar de Tweede Kamer bij de dreigende val van het kabinet-De Jong maakten we volgens Voorbergen niet met Leguijt maar in de ouwe Peugeot van Hans Woudstra. Woudstra’s geheugen laat hem hier in de steek. 

Jammer, maar ik zou het echt niet meer weten. Ik kan me niet voorstellen dat het met mijn gammele Peugeot is geweest.

De kwajongens-van-toen denken met plezier terug aan de nachten van Leguijt. Ze zien mekaar nog een enkele keer ergens in de Zaanstreek voor een borrel, om te praten over die tijd, en de verhalen over Wim Harwijne weer eens op te poetsen. Niet allemaal. Peter Kok verruilde De Zaanlander inderdaad voor De Typhoon; hij kreeg een paar jaar later een hersentumor en mocht niet eens dertig jaar worden. Jan Prins, die rondjes gaf in café ’t Spinnewiel, werd hoofdredacteur en directeur van het Rotterdams Dagblad maar overleed al op zijn drieënzestigste. Net zo oud als Henk Kuyt werd, ook al zo'n goeie, die het tot hoofdredacteur schopte van De Gelderlander.

Han de Jong werd na zijn pensionering medewerker van De Typhoon en overleed in 1993, tweeënzeventig maar nog altijd jong. 

De rest van ons leeft tevreden van zijn pensioen, de een wat comfortabeler dan de ander. Maar zoals in die bubbel van toen wordt het nooit meer, voor dat soort wilde nachten zijn we een tikje te oud geworden.

Copyright © 2015-2024 Studio Martin Rep Bussum