jelte

Hij is verdwenen nu, de pijl.

Tientallen jaren heeft hij er gestaan. Ik kwam er dagelijks langs als ik door de steeg liep naar de Abeelstraat. Langs het huis van meneer Raap, de taxichauffeur met zijn deftige pet. Als we ‘opschuildertje’ speelden en ik een plekje zocht om me te verstoppen. Soms gleed ik er met mijn vinger langs. Soms keek ik even naar boven, al wist ik wat ik zou aantreffen.

Er was niets te zien.

Wij hadden nooit gebrek aan verpakkingsmateriaal. Karton in overvloed in een afgeschut rommelhoekje op het erf achter het huis. Helaas was het meeste van belabberde kwaliteit, alleen geschikt voor de sloffen sigaretten en pakjes shag, op hun weg van sigarettenfabriek Turmac naar Sigarenmagazijn Rep (‘Ook voor Dames!’) in de Uithoek van Zaandam. We gebruikten de dozen van slap golfkarton wel eens voor het opbergen van spullen, maar je moest er een stevig stuk touw omheen wikkelen, want de scheuren zaten er zó in. Hutten bouwen ging er ook niet goed mee, want bestand tegen het slechte weer waren ze absoluut niet. Met Luilak kon je ze op de brandstapel gooien, maar ze waren in een paar seconden door het vuur verzengd, alleen wat grijze as achterlatend. 

Nee, veel had je niet aan die dozen. Tinus, mijn vader, trapte ze meestal meteen plat voordat hij ze in het opberghok gooide, dan namen ze minder ruimte in. Aan brandgevaar dacht niemand. 

Wat je er helemaal niet mee kon doen, was voetballen. Als je geen voetbal had, kon je een bal maken van postboden-elastiek. Dat stuiterde verschrikkelijk goed. Ook met een leeg blikje kon je voetballen, dat maakte een lekker geluid.

Toch was dat wat Jelte en zijn vriend Ben Berghege er die dag mee deden: voetballen.

Ze kenden elkaar van het Zaanlands Lyceum. Jelte zat net in de onderbouw, Ben was even oud en zat op dezelfde school. De jongens waren twaalf of dertien jaar oud, ik was zes jaar jonger.

tinus-schurenIk denk dat Jelte en Ben zich een beetje verveelden. Ze pakten een doos uit het rommelhok en trapten er een beetje mee in het steegje tussen ons huis en de Abeelstraat. De een probeerde de doos nog hoger in de lucht te schoppen dan de amder. Op een gegeven moment gaf een van hen een schitterend schot. De doos zeilde meters door de lucht - en kwam niet terug.

Gillend van de lach keken de jongens omhoog. Daar hing de doos, op een kabel die aan de zijmuur van het huis van meneer Raap was bevestigd; het andere eind zat aan ons rijtje huizen vast. Het was een dikke zwarte kabel. Waar die voor diende, wist ik niet. Misschien voor radio, of voor de electriciteit. In ieder geval hing die doos er nu overheen. Jelte en Ben konden er niet bij om 'm eraf te halen.

Om hun prestatie te markeren, pakten ze een stuk krijt. Op de muur tekenden ze een forse pijl, met een knik erin. Het onderste stuk was recht, daarna maakte hij een knik naar links. Heel goed deden ze het niet, want als je goed langs de pijl keek, kwam hij náást de kabel uit. Maar dat gaf niet.

Toen ik de volgende morgen door de steeg liep om naar school te gaan, trok hij weer mijn aandacht. Ik keek omhoog en zag de doos nog altijd hangen. Dat heeft wel een paar dagen geduurd, maar ten slotte was hij toch echt weg.

Wat bleef, was de pijl, die nu helemaal nergens meer naar wees. Alleen naar de kabel, maar daar wees hij dus eigenlijk langs. Toen de doos er nog overheen had gehangen, kon je met een beetje fantasie nog zeggen dat de pijl er naar wees. Maar naar de zwarte kabel wees hij beslist niet.

Niemand merkte de pijl verder nog op. Waarom zou je je druk maken om een pijl van krijt die naar niets wees? Maar hij verdween ook niet. De pijl doorstond seizoen na seizoen, zonneschijn na regen, hittegolf na vorst. Ik zag hem dagelijks als ik de steeg doorliep, op weg naar Tom Stom, mijn vriendje in de Abeelstraat. Ik fietste er langs op weg naar school, mijn boekentas achterop of om de fietsstang geslagen.

Tegen het einde van de jaren vijftig werd mijn route anders. Mijn vader kocht het huis naast ons. We hadden nu een dubbel woonhuis. Eindelijk kregen we wat meer leefruimte. In plaats van het achterkamertje dat met schuifdeuren en gordijn afgescheiden was van de winkel in de voorkamer, kregen we nu een ruime kamer-en-suite.

sigarenmagazijnrep

Ook achter het huis veranderde het een en ander. We hadden nu een dubbele houten schuur. Die werd een kwartslag gedraaid en met de rug naar de steeg geplaatst. Voortaan verliet ik ons ‘achter’ via de poort naast het huis. Ik zag de pijl niet zo vaak meer. Ik speelde ook geen verstoppertje meer op straat, want ik ging nu naar de hbs en kreeg belangstelling voor andere zaken.

Maar de steeg was om de hoek en natuurlijk kwam ik er af toe. Dan constateerde ik soms verwonderd dat de pijl er nog altijd was. Tien jaar nadat hij gezet was, vijftien jaar. In 1965 kreeg ik verkering met Dicky. Ik stelde haar voor aan mijn ouders, broers en schoonzusters, en ik liet haar ook de pijl zien die mijn broer lang geleden had getekend.

Mijn vader verkocht de winkel in 1968. Eind 1970 verhuisden Dicky en ik naar Amersfoort. In de Meidoornstraat kwamen we bijna nooit meer. Soms een nostalgische wandeling op een landerige zondagmiddag als we op bezoek waren bij Dickys ouders, die niet ver van de Meidoornstraat woonden. En een enkele keer liep ik de Abeelstraat, de Lijsterbesstraat of de Acaciastraat in om de buurt te verkennen. Dan keek ik wel eens de steeg in van meneer Raap, die er allang niet meer woonde en misschien wel was overleden. Dan moest ik even glimlachen: de pijl van krijt wees na al die tijd nog zinloos omhoog.

Weer eens tien jaar later begonnen Jelte en ik ons bezig te houden met familiegeschiedenis. Jelte verrichtte onderzoek naar de stambomen van onze ouders. We gaven een krantje uit voor de familie Rozema. We reisden naar het Ryksarchiv in Leeuwarden, op zoek naar informatie over onze voorouders. Zo werd op een goede dag het plan geboren eens te kijken hoe het met ons oude woonhuis aan de Meidoornstraat was gesteld.

De winkelier die het dubbele pand van Tinus had overgenomen, was al lang vertrokken. De samengevoegde huizen waren opnieuw twee zelfstandige huizen geworden. We mochten binnenkomen in wat ooit de winkel was. Er zat nu een administratiekantoor in. We maakten een praatje met de kantoorhouder en zijn zoon - ze woonden er zelf niet trouwens.

Ik vertelde Jelte over de pijl. Hij keek ervan op: hij was de hele geschiedenis vergeten. Ik nam hem mee naar het steegje langs het huis van meneer Raap, die intussen helemaal vergeten was en liet hem de pijl zien. Hij was vaag geworden na meer dan vier decennia, maar hij was er nog onmiskenbaar. Jelte streek er met zijn vinger langs en luisterde verwonderd naar het verhaal.

Dat is nu ook al twintig jaar geleden. Nog steeds kom ik geregeld in Zaandam. De laatste keer dat ik parkeerde in de Meidoornstraat, op zoek naar sporen van het verleden, zag ik dat de pijl er niet meer was.

Ik keek en keek, ik stond met m'n neus boven op de bakstenen. Geen spoor meer. 

 

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum