Hembrug geopend

Opgroeien in de naoorlogse jaren in de Zaanstreek was opgroeien in een kleine wereld. Voor mij was die wereld groot genoeg. Niet minder dan zeven wereldwonderen telde ik aan weerszijden van de Zaan. Vandaag deel 1 in deze serie: de Hembrug.

Elektronische incheckpoortjes. Een lift naar en van de perrons. Een hellingbaan voor rolstoelers. Een fietsenstalling voor bijna 1400 fietsen — er is maar weinig op het station van Zaandam dat nog doet denken aan het oude station, dat een paar honderd meter noordelijker was gelegen. Ik zal niet klagen over hoe de moderne tijd er heeft toegeslagen. Er is maar één ding dat ik mis als ik van en naar Zaandam reis: de Hembrug. 

Het zou een bijzondere dag worden, deze zonnige zondag in 1957. De deuren van de Zuiderkerk zwaaiden open, de honderden kerkgangers stroomden naar buiten. Mijn vader zocht de peuk van zijn sigaar op die hij had neergelegd in de garderobe en joeg de brand er weer in. Met genoegen constateerde hij dat het voorjaar in de lucht hing. “Vanmiddag maar eens een fietstochtje naar de Hembrug”, zei hij. Mijn hart maakte een sprongetje van vreugde. 

De Hembrug was een van de meest indrukwekkende bouwwerken van de Zaanstreek. Een machtige ijzeren constructie over het immens brede water van het Noordzeekanaal. Al vanuit de verte was hij te zien. Stond je er eenmaal vlakbij, dan was hij groots en dreigend. Angstaanjagend in zijn kille ongenaakbaarheid. Hier hadden in de oorlog mensen hun leven voor gewaagd, zo ging het verhaal. 

Het geraas van de treinen op weg naar of komend van Amsterdam droeg ver. Op een rustige zomeravond, of als de wind uit de goede richting waaide, kon je bij ons in de Meidoornstraat het geluid van een verre trein horen. Het duurde maar een paar seconden, want zolang duurde de oversteek. De Hembrug was immers wel ooit de grootste draaibrug van West-Europa geweest, maar toch niet meer dan 240 meter lang.

De brug was vlakbij, maar toch ver weg. De afstand tot de Bomenbuurt in Zaandam, die we toen nog de Uithoek noemden, bedroeg hemelsbreed niet meer dan anderhalve kilometer. Maar om er te komen, moesten wij een lange omweg maken. 

Eerst fietste je helemaal naar het centrum, langs het standbeeld van Czaar Peter, dan via de Hogedijk over het bruggetje richting Provincialeweg. Nog een stukje langs de volkstuintjes, dan boog de weg naar rechts en zag je de imposante ijzeren constructie liggen. Al ver voor de brug had zich een lange rij auto’s gevormd, waarvan de bestuurders geduldig zaten te wachten tot ze de Donau-pont konden oprijden. De weg lag bezaaid met lege sigarettenpakjes, die de wachtende automobilisten uit het raampje gooiden — dat mocht toen nog. Wij waren gek op de kartonnen pakjes van merken als Golden Fiction, Miss Blanche of Three Castles. We verknipten ze tot kaarten, waarmee je spelletjes kon doen op het schoolplein.

Via de Hogelijk was de lange route. Vandaag, zo had mijn vader beloofd, zouden we de korte route nemen. We fietsten eerst naar het Vissershop, Daar meerde, aan het einde van de Bleekersstraat, het Pontje van Schaap af. Schaap bracht ons, na tussenstops op de Prins Hendrikkade en het Eiland, naar de Havenstraat.  

hembrug aquarelEindelijk waren we bij de Hembrug. We reden de kiosk voorbij en stapten af. Vol ontzag keek ik omhoog. Rechts de spoordijk, links het brede water van het Noordzeekanaal. Vijf pijlers ondersteunden het machtige bouwwerk. Ik had mijn fiets maar net in de berm gelegd, of een trein doemde op. Ik drukte mijn handen op mijn oren. Als een monster dook de trein op de brug: het deel aan de Zaanse kant, het draaibare middendeel, ten slotte het deel aan de Amsterdamse kant. Daarna helde hij licht naar rechts over en verdween in de bocht naar de hoofdstad. Ik had mijn handen laten zakken en keek hem na tot hij uit het zicht was verdwenen. Ik vroeg me af wat er zou zijn gebeurd als ik net onder de brug had gestaan terwijl iemand in de trein had zitten poepen.

Deze tocht, dit uitje naar de Hembrug, was een van de grootste attracties uit mijn jeugd. Met schoolreisje waren we naar Ouwehand’s Dierenpark geweest en naar het golfslagbad de Branding op de Veluwe. Maar hier kon niets aan tippen. En het was nog maar net begonnen. Na de razende trein stond de volgende attractie op de agenda: de pont.

Een paar jaar geleden had de Donau-pont hier zijn entree gemaakt, omdat de twee bestaande veren de toenemende stroom auto’s niet meer konden verwerken. Het gevaarte was een tweedehandsje, vóór de oorlog gebouwd in Duitsland om spoorwagons over de Donau te vervoeren. Toen brak de oorlog uit. Het vaartuig werd nooit in gebruik genomen. Rijkswaterstaat kon het in 1953 voor een prikje kopen. De Typhoon had er vol van gestaan en beschreef hoe de aanlegsteigers bij de Hembrug moesten worden aangepast om op- en afrijden op de nieuwe veerboot mogelijk te maken. Wij mochten er helaas niet op: de pont was alleen voor auto’s, maar we keken ademloos toe hoe het machtige vaartuig gecontroleerd tegen de steigers botste, waarna de slagbomen omhoog gingen en een stroom auto’s de pont verliet en richting Zaandam reed, of verder Noord-Holland in. 

opdehembrugWij namen de kleinere pont, die zachtjes op het water danste en af en toe tegen de palen van de steigers schuurde. “Tropisch hardhout”, wist mijn vader, terwijl hij voorzichtig een bolknak te voorschijn haalde uit de binnenzak van zijn jas. Hij stak hem aan met zijn Imco aansteker. “Uit het oerwoud van Suriname.”

Aan de overkant, de Amsterdamse kant van het Noordzeekanaal, was niet veel te doen. Er was een souvenir dat de Duitsers na de oorlog hadden achtergelaten: een naar pis stinkende bunker. Met de eerstvolgende pont gingen we terug.

Een harde bel weerklonk. Dat was het signaal dat de Hembrug opengedraaid zou worden. Het middendeel draaide een kwartslag, waarop enkele schepen die hadden liggen wachten, tussen de pijlers door hun tocht konden voortzetten. Het duurde maar een paar minuten, toen voltooide de brug zijn halve cirkel en wachtte hij opnieuw op treinen, alsof er niets gebeurd was.

Ik stelde me voor wat er gebeuren zou als de machinist van de trein naar Amsterdam niet wist dat de brug openstond. Pas op het laatste moment, misschien pas als hij het stationnetje vlak voor de brug al was gepasseerd, zou hij het zien. Het was te laat, remmen hielp niet meer. Ondanks het ijzingwekkende gegil van de wielen op de rails stortte de locomotief de diepte in, de overige wagons met zich meesleurend. Het gekrijs van de passagiers in het donkere water ging je door merg en been. Wij hadden alles gezien, de verslaggevers en fotografen van De Typhoon zouden ons interviewen, ik zou met mijn vader de volgende dag op de voorpagina staan.
Een dergelijk ongeluk, dat het einde van de Hembrug zou hebben betekend, is nooit gebeurd. Wel werd de brug af en toe geramd door de scheepvaart. Zodat het middendeel op een gegeven moment slechts een kwartcirkel in plaats van een halve cirkel kon beschrijven. De treinen konden er gewoon overheen blijven rijden, toch was het alsof de brug sindsdien een beetje gehandicapt was.

Zestig jaar na dit fietstochtje rijd ik met de auto naar het punt waar de ooit de grootste draaibrug van Europa stond. De veren over het Noordzeekanaal gaan nog steeds, maar daar komen mijn Dicky en ik niet voor. We nemen de bocht naar rechts en draaien de Hemkade op. De vooroorlogse rijtjes huizen bieden een mooi uitzicht over het Noordzeekanaal en om de zoveel jaar zitten de bewoners eerste rang bij het Sail-evenement, dat hier voorbij komt.

We zetten de auto neer in de Pieter Ghijsenlaan, een smalle straat waar tal van bedrijven op uitkomen, en lopen terug naar de kade. Geen spoor meer van de Hembrug. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en probeer de bunker aan de overkant te ontdekken. Vergeefs.

“Als je op de pont stond, was de Hembrug honderd, misschien tweehonderd meter verderop”, zeg ik tegen Dicky. Er is niets dat herinnert aan de brug, die hier meer dan driekwart eeuw de omgeving heeft gedomineerd.

Een van de bewoners  van het rijtje huizen is aan het klussen in zijn woonkamer. Ik bel aan. We hebben geluk: de man die opendoet, woont hier al lang en heeft het allemaal nog meegemaakt: ’t stationnetje Hembrug, de Balkenhaven die vol lag met balken van Bruijnzeel, de Donau-pont. Hij heeft de sloop gezien van de draaibrug en van de pijlers waar die op rustte. “Ze hebben het allemaal laten exploderen, ook onder water, er is helemaal niets van over.”.

Waar de brug was? Hij wijst naar een plek, goed honderd meter verderop. Nee, de Hemspoortunnel ligt een stuk westelijker. De spoorlijn is een stuk naar het westen verschoven, het stationnetje Hembrug voor de werknemers van Norit en Bruijnzeel is lang geleden gesloopt.

Dicky fotografeert me op de plek waar ik ooit stond om de trein naar Zaandam of Amsterdam over me heen te laten razen. Maar ik hoef me niet meer af te vragen wat er gebeurt als iemand in de trein, net op dat moment, zin zou krijgen om de wc door te trekken.

 

Dit is deel 1 in een serie over ‘Zeven Zaanse Wereldwonderen’

Klik hier voor een lijst van alle verhalen in deze serie.

podcast orkaan

< Klik op de illustratie links het verhaal te beluisteren via de podcast van De Orkaan

hembrug ex 

 

    

 

Copyright © 2015-2024 Martin Rep | Radboudlaan 14 | 1402 XP  Bussum